De vijf kosha’s zijn een model dat inzicht geeft in wat je in essentie bent. Het onderwijs van Advaita Vedanta gebruikt verschillende modellen en onderzoeksmethodes, waarvan de vijf kosha’s een van de bekendste is. In Advaita Vedanta is het doorzien van de vijf kosha’s een eerste fase in zelfkennis, maar wel een fase die al veel verlichting geeft in je leven.
Kosha is een Sanskrietwoord en betekent ‘omhulsel’ of ‘bedekking’. De vijf kosha’s zijn een indeling van onze individualiteit.
De vijf kosha’s zijn:
- Annamaya-kosha – het fysieke lichaam
- Prāṇamaya-kosha – de handelingsorganen en prāṇa’s
- Manomaya-kosha – de geest (manas) samen met de zintuigen
- Vijñānamaya-kosha – het intellect (buddhi) samen met de zintuigen
- Ānandamaya-kosha – de verschillende gradaties gelukservaringen
Deze onderdelen van het individu worden kosha’s genoemd, omdat ze het herkennen van onze essentie in de weg staan, zolang we ons ermee identificeren.
Verderop in dit artikel vind je een uitgebreidere beschrijving van de kosha’s en welke vergissingen we op deze niveaus over onszelf maken.
De oorsprong van het kosha-model
Dit model van de vijf kosha’s wordt traditioneel gebruikt in een onderzoeksmethode genaamd pañca-kośa-viveka – het onderscheid tussen de vijf kosha’s en het zelf (ātmā), jouw essentie. Deze methode vinden we terug in de Taittirīya-upanishad en wordt dus al duizenden jaren onderwezen. Vandaar dat het model in vele Vedanta-teksten terugkomt, zoals in de Vivekacūdāmani, Atmabodha en Pañcadashī. Dit zijn teksten die geschreven zijn door leraren in de traditie om het ons makkelijker te maken de Upanishads te begrijpen.
Het is dankzij Swami Dayananda (1930-2015) dat we nu over het onderwijs beschikken dat al deze teksten volledig helder maakt. Swami Dayananda heeft de onderwijstraditie namelijk een krachtige impuls gegeven door meerjarige opleidingen te geven in Advaita Vedanta, waarbij de Upanishads, de Bhagavad Gita en de commentaren daarop van Shankara werden onderwezen, plus vele andere Vedanta-teksten. Honderden van zijn leerlingen geven nu les over de hele wereld, waaronder ondergetekende. Dus wat ik schrijf is niet mijn persoonlijke kennis; ik deel wat ik heb ontvangen van Swami Dayananda en de gehele lijn van leraren.
Het zelf lijkt gekleurd door de vijf kosha’s
Hoe werkt het kosha-model? Laten we kijken naar een fragment uit de Atmabodha van Adi Shankara (800 n.Chr.). In vers 15 legt hij uit:
‘Door de nabijheid van de vijf kosha’s lijkt het zuivere zelf hun aard aan te nemen, zoals het kristal door de nabijheid van een blauw kleed die kleur lijkt aan te nemen.’
Door de nabijheid van de kosha’s lijkt het alsof jouw zelf, dat altijd zuiver en vrij is, gebonden is aan de eigenschappen van het fysieke lichaam, de geest, etc. Als je geest onrustig is, dan denk je ‘ik ben onrustig’. Als het lichaam moe is, zeg je ‘ik ben moe’. Het zelf (ik) lijkt deze eigenschappen te hebben, maar dat is een vergissing. Door identificatie vormen de kosha’s een bedekking voor het herkennen van je essentie, die zuiver is.
Het is zoals het kristal een blauwe kleur lijkt aan te nemen in de nabijheid van een blauw kleed. En in de nabijheid van een rode bloem, lijkt het kristal rood geworden. Hou je er een groen blad bij, dan lijkt het kristal groen. Maar de kleuren zijn eigenschappen van het kleed, de bloem en het blad en niet van het kristal, dat altijd helder en kleurloos blijft. Dit onderscheid (viveka) is wat Vedanta ons te bieden heeft als eerste fase in zelfkennis. De vijf kosha’s brengen enkel schijnbaar hun eigenschappen op jou over; je bent er vrij van.
De vergissingen per kosha
De vijf kosha’s zijn vijf ervaringsniveaus waarop we vergissingen over onszelf maken. In die zin vormen ze een bedekking, die we cognitief kunnen wegnemen door de vergissingen te doorzien.
Annamaya-kosha
Op het niveau van het fysieke lichaam maken we de vergissingen: ik ben jong/oud, man/vrouw, klein/lang, blank/zwart, etc. Alle eigenschappen die bij het lichaam horen, worden onze eigenschappen en dit zorgt voor lijden, complexen en de worsteling om vrij te worden van deze beperkingen.
Waarom ben ik niet het lichaam volgens Vedanta? In de Vivekacudamani zegt Shankara hierover (vers 157):
‘Dit fysieke lichaam is niet enkelvoudig. Het wordt gezien zoals een pot gezien wordt.
Hoe kan het lichaam je eigen zelf zijn?’
Het lichaam is niet enkelvoudig (eka), maar samengesteld. Het is een samengesteld geheel van allerlei delen en elk van die delen is niet het lichaam. Neem een willekeurig deel van je lichaam: een been. Is dat been het lichaam? Is je arm het lichaam? Is je hoofd het lichaam? Nee, alle delen samen vormen een intelligent samengesteld geheel dat we ‘lichaam’ noemen. Er is geen substantie genaamd ‘lichaam’. Hoe kan het zelf (ātmā) dit lichaam zijn? Het zelf dat door de Upanishads wordt aangeduid als één, non-duaal en ondeelbaar.
En het lichaam wordt waargenomen door jou, zoals elk object in de wereld. Je neemt een pot waar met je zintuigen en geest; jij bent de kenner van de pot en de pot is het gekende. Je weet: ik ben niet de pot. Het gekende verschilt van de kenner. Net als een pot is ook het lichaam een object dat je waarneemt. Jij bent de kenner en verschilt dus van het lichaam. Dus hoe zou het lichaam je eigen zelf kunnen zijn?
Prāṇamaya-kosha
Prāṇamaya bestaat uit vijf prāṇa’s en handelingsorganen. De vijf prāṇa’s zijn: prāṇa (ademhaling), apāna (uitscheiding), vyāna (circulatie), udāna (omkering) en samāna (spijsvertering). Deze zorgen voor de energiehuishouding van het lichaam en geven energie aan de handelingsorganen: grijpen, voortbewegen, spraak, voortplanting en uitscheiding.
Vanwege hun nabijheid beschouwen we de eigenschappen van prāṇamaya als onze eigenschappen. We zeggen ‘ik ben moe’, ‘ik ben fit’, ‘ik ben gezond’, etc.
Shankara zegt dat dit vergissingen zijn: ‘Ook deze prāṇamaya kan nooit het zelf zijn.’ Waarom niet? ‘Het is een product van lucht.’ De lucht die je inademt verenigt zich met prāṇamaya. Jij bent prāṇa niet, want dan zou je jezelf in- en uitademen!
Manomaya-kosha
Manomaya bestaat uit de manas en de vijf zintuigen. De manas staat voor het mechanische denken, waarnemingen, emoties, twijfels en fantasieën. En ook de zintuigen horen erbij.
Het is een kośa als ik concludeer ‘ik ben bedroefd’, ‘ik ben bang’ of ‘ik twijfel’. Manomaya is krachtig, want emoties voelen heel dichtbij. Als je je identificeert met verdriet en angst zorgt dat voor lijden. Angst is een feit, maar behoort toe aan je geest, niet aan jou.
Swami Dayananda zegt in het boek Meditatie: ‘Angst hoeft niet weggenomen te worden. Als je angst welkom heet, is er geen angst meer. […] Hoe meer je angst vermijdt, door jezelf af te leiden met andere gedachten of activiteiten, hoe steviger de angst verankerd raakt. Wanneer je angst welkom heet, heb je geen angst voor de angst. Anders heb je een angst voor de angst voor de angst… het hele lichaam kan één en al angst worden. Daarentegen, als je angst verwelkomt, gebeurt er iets magisch. Je hebt onmiddellijk ruimte als je kunt zeggen: “Ik heet angst welkom, ik ben niet bang voor angst.” Deze ruimte is een gevolg van meditatie.’
Ik ben me bewust van de emoties, dat betekent dat ik niet de emoties ben. Ik ben de kenner en de emoties zijn het gekende. Bovendien, zo zegt Shankara in de Vivekacudamani, ‘heeft elke gedachte een begin en eind, daarom kan manomaya beslist niet het zelf zijn’. Elke gedachte komt en gaat, terwijl jij onveranderlijk aanwezig bent. Je leest nu deze woorden. Elk woord in je geest komt en gaat, maar jij komt en gaat niet. Jij bent het onveranderlijke bewustzijn waardoor elke gedachte en elke emotie wordt gekend.
Vijñānamaya-kosha
Het intellect (buddhi) samen met de zintuigen wordt vijñānamaya genoemd. De buddhi en manas zijn verschillende functies van dezelfde geest. Deze opdeling is er enkel om de geest beter te begrijpen. Bij de buddhi horen besluiten, conclusies en de ik-gedachte. De zintuigen hebben dus twee bazen: of de twijfelende, onrustige geest (manas) of de vastberaden, heldere geest (buddhi).
De ik-gedachte hoort bij vijñānamaya. Dit maakt dat de vijñānamaya innerlijker ervaren wordt dan manomaya, ook al zijn beide functies van de geest. De vergissingen zijn: ‘ik heb dit gedaan’, ‘ik heb dit niet gedaan’, ‘ik weet’, ‘ik weet dat niet’, ‘dit overkomt mij’, ‘dit is van mij’, etc. Deze identificaties zorgen voor lijden in de vorm van schuldgevoel, schaamte, emotionele pijn, verlangens, angst voor verlies, etc.
De identificatie met vijñānamaya is intens, want de ik-gedachte is voortdurend bij alle andere gedachten aanwezig. Daarom merken we hem bijna niet op. Dit niveau is de kern van het individu. Vijñānamaya houdt het lijden in stand óf kan de persoon bevrijden door naar het onderwijs van Vedanta te luisteren.
Waarom kan het zelf niet vijñānamaya zijn? Shankara noemt vele redenen, waaronder: ‘het is veranderlijk (vikāra) en inert (jaḍa)’. De Upanishads geven aan dat het zelf vrij van veranderingen is, maar de vijñānamaya ondergaat voortdurend veranderingen: nu is het een lezer, dan een kenner, vervolgens een spreker, een loper, een ziener.
En vijñānamaya is inert; het heeft geen bewustzijn van zichzelf. Het bewustzijn waardoor je deze woorden ziet, waardoor je dingen kent, ruikt, hoort, voelt, is het bewustzijn dat jij bént. De geest heeft geleend bewustzijn en schijnt niet van zichzelf. Zoals de maan met geleend licht schijnt. Als we de zon niet zouden kennen, zouden we ons ook kunnen vergissen. Dan zouden we kunnen denken dat de maan van zichzelf schijnt. Omdat we ātmā, het zelf, niet kennen, maken we de vergissing dat bewustzijn een eigenschap is van de geest. Maar bewustzijn verlicht zelfs de ik-gedachte. Dit zuivere bewustzijn ben jij.
Ānandamaya-kosha
Dan, tot slot de favoriete kosha van iedereen: ānandamaya. Het bestaat uit verschillende gradaties geluk (ānanda). Het wordt ook wel de ‘spirituele kosha’ genoemd, omdat intense gelukservaringen het idee kunnen geven dat je verlicht bent.
Het is zogenaamd het meest innerlijk, het meest dichtbij onszelf, want in een gelukservaring voelen we ons het meest thuis. Toch is het een kosha; een bedekking van onze ware natuur. Als we namelijk denken ‘nu ben ik gelukkig’ of ‘nu ben ik gelukkiger dan gisteren’, dan staat dit de herkenning van ons zelf in de weg, dat de bron is van elke gelukservaring.
Ānandamaya is een vrtti (gedachtevorm), zoals verdriet, angst en woede vrtti’s zijn. Deze specifieke vrtti vindt dus ook plaats in de geest, maar heeft een aparte plek gekregen in dit model, omdat het een belangrijke vergissing is om te doorzien. We zijn als mens steeds op zoek naar nieuwe gelukservaringen, omdat we onze eigen volheid niet herkennen. Daardoor gaan we worstelend door het leven.
Het zelf is compleet
Het zelf (ātmā) wordt in de Upanishads gedefinieerd als onveranderlijk, onbegrensd bewustzijn. Omdat het onbegrensd is, is het altijd vol, compleet. Jouw essentie heeft geen gebrek. Als je een gebrek ervaart in je leven (gemis van een dierbare, werk, gezondheid, etc.) dan zorgt dat voor verdriet. Terwijl volheid en geluk samengaan.
Hoe werkt dan het krijgen van een gelukservaring? Op het moment dat je ergens naar verlangt, is de geest onrustig. Zodra je het object van verlangen verkrijgt, kalmeert de geest en vanwege die kalmte is er een manifestatie van ānanda: een gelukservaring. Een kalme geest kan de altijd aanwezige volheid manifesteren. Een onrustige geest in veel mindere mate. Maar die volheid, die onbegrensdheid is er dus altijd. Het is jouw natuur, die onafhankelijk van de kosha’s bestaat.
Geen enkel geluk is afkomstig van een object of situatie. Wat je ervaart is een manifestatie van je eigen volheid.
Ānandamaya is dan ook niet het zelf (ātmā), want, zegt Shankara: ‘het is afhankelijk van omstandigheden’. Een bonbon kan ervoor zorgen dat je geest kalmeert, maar na de tiende bonbon niet meer, want dan krijg je er buikpijn van of ga je je zorgen maken over je gewicht. Een gelukservaring kent gradaties en is afhankelijk van vele factoren, maar jouw volheid is nergens van afhankelijk en is dus altijd vol. Daarom ben je niet ānandamaya.
Niet de 5 kosha’s, maar wat is het zelf dan wel?
We hebben nu alle vijf kosha’s weerlegd: ze zijn niet het zelf. En nu? De Vivekacudamani zegt (vers 212):
‘Wat overblijft is de onafhankelijke getuige (sāksī), wiens natuur bewustzijn is’
Wat niet weerlegd kan worden is bewustzijn, want om bewustzijn te weerleggen heb je bewustzijn nodig. Dus wat overblijft uit dit hele onderzoek is bewustzijn.
Dit is de eerste fase van zelfkennis in Vedanta, die een heleboel problemen in het leven lichter maakt. Het betekent dat de problemen van het lichaam niet wezenlijk bij mij horen. Een gebrek aan energie hoort niet bij mij. Emotionele complexen, verdriet, pijn en schuld; het hoort niet bij mij. Dit begrip ontneemt je niet de verantwoordelijk om te zorgen voor je lichaam en geest, en om te handelen in harmonie met je omgeving. Maar het wordt allemaal een stuk lichter, want je geluk hangt er niet meer vanaf.
Als je deze kennis hebt geassimileerd, dan vormen de vijf kosha’s geen bedekking meer. Want je ziet: ik ben altijd vrij; de eigenschappen van het lichaam, de geest en zintuigen horen niet intrinsiek bij mij. Zoals de kleuren niet bij het kristal horen.
Bewustzijn is onbegrensd
En wat is dan de tweede fase in zelfkennis? Dat is de onbegrensdheid van bewustzijn begrijpen, en de implicaties die dit heeft. De gehele visie van Vedanta is: jij bent het geheel. Dit begrip loopt via inzicht in wat Īśvara is. Het Vedanta-onderwijs is niet in een paar artikelen te verwoorden, maar ik hoop dat dit artikel je toch wat inzicht heeft gegeven.
Op deze website deel ik mijn enthousiasme over Advaita Vedanta. Ik ben opgeleid in de lijn van Adi Shankara aan de Arsha Vidya Gurukulam in Anaikatti, India, door onder andere Swami Dayananda (1930-2015). Vanuit deze traditie geef ik les in Vedanta, Sanskriet en Vedisch chanten. Zoek je meer verdieping en helderheid in deze kennis? Kijk dan eens naar deze boeken of bezoek www.advaita.nl voor Vedanta-onderwijs in Nederland.