Geplaatst op Geef een reactie

Vrijheid in relaties

In de natuur voelen we ons vrij, struinend langs de zee of fietsend door het bos. Zou het niet mooi zijn om je net zo vrij te kunnen bewegen in het dagelijks leven, tussen je collega’s, vrienden en familie? Vrij van onrust, pijn en schuld? Het is mogelijk. Door te groeien in begrip en compassie. Stap voor stap laat Swami Dayananda dit zien in het boekje Vrijheid in Relaties.

Advaita Vedanta onthult dat de essentie van al het leven absoluut vrij is – vrij van verandering, van sterfelijkheid, van verdriet en onzekerheid. Om deze vrijheid volledig te kunnen ontdekken, maken dezelfde geschriften ook duidelijk dat je als mens een relatieve vrijheid nodig hebt. Dat wil zeggen dat je relatief vrij bent van onrust, in de vorm van verdriet, conflict, pijn en schuld. Dan kun je namelijk met een kalme geest voor langere tijd naar het subtiele onderwijs van Vedanta luisteren en erop contempleren. Deze relatieve vrijheid noemen we ook wel emotionele volwassenheid.

Emotioneel groeien doen we vooral in relaties. De natuur stoort ons doorgaans niet, maar mensen wekken wel irritatie, woede en verdriet op. We hebben niet alleen relaties met andere mensen, maar ook met dieren, planten, het milieu, spullen en ons lichaam. In onze relaties met andere mensen vindt echter de meeste wrijving plaats en is er de meeste gebondenheid.

Het bindende karakter van relaties

Wat is gebondenheid? Swami Dayananda stelt in Vrijheid in Relaties: ‘Alles waar ik niet opgewekt vanaf kan komen en alles waar ik niet opgewekt mee om kan gaan, is gebondenheid. Als ik me probleemloos van iets kan ontdoen, dan is er geen gebondenheid, omdat ik me kan losmaken. Als ik ergens opgewekt mee om kan gaan, dan is er ook geen sprake van gebondenheid. Als ik mij in een situatie bevind waar ik niet opgewekt mee om kan gaan, en waar ik ook niet vanaf kan komen zonder een steek in mijn hart, zonder pijn, dan is die relatie beslist een bindende relatie.’

Als iets bij je is, maar het stoort je, dan kun je er misschien afstand van doen. Je hebt een erfstuk in de kamer staan dat je lelijk vindt; een oude vaas van je oma. Elke keer als je naar de vaas kijkt, voel je afkeer. Er is geen sprake van gebondenheid als je de vaas vrolijk naar de kringloop kunt brengen. Maar als je dat niet kunt zonder pijn in je hart, dan ben je gebonden aan de vaas!

Zo zijn er ook mensen in ons leven waar we gebonden aan zijn. Sommige relaties zijn vervangbaar, zoals collega’s, vrienden en buren. Als we niet langer met ze door één deur kunnen, dan kunnen we meer afstand nemen, ander werk zoeken of zelfs verhuizen. Als we dat probleemloos kunnen, is er geen sprake van gebondenheid.

Daarnaast heeft iedereen onvermijdelijke, onvervangbare relaties. Je vader blijft altijd je vader. Je moeder blijft altijd je moeder. Als je niet opgewekt met deze mensen om kunt gaan, is er gebondenheid.

Oké, denk je misschien: dan begeef ik me wel naar een grot in India en ben ik vrij van al deze relaties. Helaas, dat levert niet per se vrijheid op. Soms hoef je maar aan iemand te denken en je voelt al irritatie. Als je in de grot aan het mediteren bent, popt ineens je vader op en is de pijn die je wilt vermijden er weer. Je vader en moeder hoeven niet eens meer in leven te zijn en toch kan je gebonden aan ze zijn. Hoe kun je dan wel vrij zijn in al deze relaties?

Begrip maakt het verschil

Wat het verschil maakt is de hoeveelheid begrip die je hebt. Swami Dayananda: ‘Als je jezelf begrijpt, kun je compassie hebben voor anderen. Als jij je eigen lichaam en geest begrijpt, kun je die van anderen begrijpen. Het begint altijd bij jezelf.’

Hoe meer je geleerd hebt over je eigen beperkingen en tekortkomingen, hoe meer begrip je kunt opbrengen voor die van anderen. Denk aan je gebrek aan kennis, kunde, energie, vermogens, en ook aan je subjectieve projecties, aannames en patronen door je opvoeding en achtergrond. Door zonder oordeel naar al deze aspecten van jezelf te kijken, krijg je meer zelfinzicht en krijg je ook meer begrip voor hoe dat bij anderen werkt. Geleidelijk word je milder.

  • De ander heeft net als ik een lichaam en geest met beperkingen.
  • De ander heeft net als ik fysieke en emotionele pijn ervaren in het leven.
  • De ander wil net als ik wensen vervullen en tevreden zijn.

Iedereen wil zijn wensen vervullen

Daarnaast helpt het om een aantal feiten te begrijpen over hoe de mens in elkaar zit. Zo is het een feit dat je een heleboel voorkeuren en aversies hebt, waarvan je wilt dat het leven daaraan tegemoetkomt. Dat begint ’s ochtends al bij het weer, de sterkte van je koffie en de geur van je kleding! En je hebt ook allerlei wensen als het gaat om andere mensen. Je wilt bijvoorbeeld dat je zus beter luistert, dat je partner klimaatbewuster leeft en dat je buurman minder luidruchtig is.

Tegelijkertijd is het een feit dat je niet al je voorkeuren en aversies kunt vervullen. Anderen hebben hun eigen voorkeuren en aversies en willen juist dat jij verandert! We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. We hebben talloze wensen en zijn beperkt in onze mogelijkheden, krachten, kunde en kennis om ze te vervullen.

Al zou je partner aan al je wensen willen voldoen, dan nog is het de vraag of dat mogelijk is gezien zijn of haar beperkingen. Bovendien veranderen je voorkeuren en aversies continu. Om toch vrij en gelukkig te zijn in relaties heb je begrip nodig.

Stel je wilt dat je dochter stoerder is. Je houdt niet van haar lieflijke, softe gedrag. Als je naar haar kijkt, kun je door deze wens niet volop van haar genieten. Dat is gebondenheid. Als je beseft dat zij anders in elkaar zit en je probeert haar verlangens en behoeftes te begrijpen, dan ben je een eenvoudig persoon die compassie en begrip heeft. Dan ben je vrij in die relatie. Misschien ontdek je in het proces ook waarom jij een afkeer van soft gedrag hebt, maar dat is niet een vereiste om vrij te zijn in de relatie.

Een onderzoekende houding aannemen

Uit dit voorbeeld blijkt dat een begripvolle houding ontstaat door open en onderzoekend te zijn, in plaats van reagerend. Swami Dayananda noemde dit ook wel de ‘2 step response’. Vaak reageren we impulsief op een situatie die ons niet bevalt. Bijvoorbeeld als iemand iets onplezierigs doet, dan reageren we direct door iets onaardigs te zeggen. Dit helpt de situatie meestal niet de goede kant op.

Je kunt jezelf aanleren om niet meteen te reageren, maar je iets af te vragen. Namelijk: waarom gedraagt deze persoon zich zo? Dit is stap 1. Je hebt geen antwoord nodig op deze vraag. Heel vaak weten we het antwoord niet. Het is genoeg om te weten dat er altijd een reden is voor iemands gedrag. Nu de onderzoekende houding in jezelf geactiveerd is, kun je kalm en begripvol handelen (stap 2). Zo worden zelfs de wat lastigere relaties een leuke uitdaging en ontwikkel je geleidelijk meer compassie.

Vrij zijn terwijl je midden in het leven staat is dus mogelijk, maar vergt (veel) innerlijke groei. Het begint bij jezelf. Als je jezelf begrijpt, dan zul je begrip en compassie hebben voor de beperkingen en worstelingen van anderen. En dan is het misschien niet meer nodig om te verhuizen of ander werk te zoeken. En is het al helemaal niet nodig om naar een grot in India te gaan!

Wil je meer lezen over hoe je vrij kunt zijn in relaties? Lees dan het boekje Vrijheid in Relaties van Swami Dayananda. Verkrijgbaar in paperback en e-book.

Geplaatst op Geef een reactie

De diepgang van de Bhagavad Gita in 3 verzen

De Bhagavad Gita is een klein boekje met een grootse visie op het leven. Het is een dialoog tussen Heer Krishna en de prins Arjuna en bestaat uit 700 verzen. Om een idee te geven van de diepzinnigheid en reikwijdte van dit hindoegeschrift deel ik in dit artikel drie prachtige verzen. Het eerste vers gaat over emotionele groei, het tweede over Īśvara (God) en het derde over de onveranderlijke essentie van alles dat leeft.

Vers 1

‘U hebt keuze in uw handelingen, nooit in de resultaten. Beschouw uzelf niet als de oorzaak van de resultaten van uw handelingen. Wees niet gehecht aan inactiviteit.’
Bhagavad Gita II.47

De Bhagavad Gita staat vol met inzichten over hoe je evenwichtig kunt blijven bij alles wat je meemaakt in het leven: plezier en pijn, vreugde en verdriet, lof en kritiek. Karmayoga is hiervoor de sleutel. Karmayoga is een groot onderwerp. Het is een houding naar je handelingen, waarbij je je gewaar bent van Īśvara (God). Zie het boek Emotioneel Volwassen. Dit vers beschrijft het begin van karmayoga, namelijk de realisatie van een feit waar we zelden bij stilstaan.

Het feit is: je hebt een keuze in je handelingen, maar niet in de resultaten. Je kunt kiezen om iets te doen, het niet te doen of het anders te doen. Maar eenmaal gekozen, heb je geen keuze in het resultaat.

Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen om iemand een bos bloemen te sturen, om geen bloemen te sturen of om de bloemen zelf langs te brengen. Wanneer je de bos bloemen eenmaal hebt opgestuurd, heb je niets meer te zeggen over het resultaat. Of de bloemen geaccepteerd worden of niet, of je een reactie krijgt of niets meer hoort, dat heeft met allerlei bekende en onbekende factoren te maken waar je geen invloed op hebt.

Als je dit feit ‘je hebt keuze in je handelingen, niet in het resultaat’ tot je door laat dringen, wordt het leven al een stuk overzichtelijker. Je kunt je eenvoudigweg richten op waar je wel invloed op hebt in je leven: je handelingen.

Onze maatschappij heeft een obsessie voor resultaten, in de vorm van het aantal declarabele uren, cliënten of likes. Als je per se een bepaald doel wilt bereiken met je inspanningen, dan geeft dat veel stress, want je hebt het resultaat niet in de hand en dat voel je aan. De Bhagavad Gita spoort ons aan om ons te concentreren op onze handelingen en ons geen zorgen te maken over het resultaat.

Vier mogelijke resultaten

Het enige dat we zeker weten is dat elke handeling vier mogelijke resultaten heeft, zoals Swami Dayananda in Emotioneel Volwassen stelt.

Het resultaat van elke handeling is:

1. precies wat je verwachtte,
2. meer dan je verwachtte,
3. minder dan je verwachtte,
4. of het tegengestelde van wat je verwachtte.

Je handelt om een bepaald verlangen te vervullen, maar heel vaak loopt het anders dan verwacht. Dit geldt voor iedereen. Waarom? We moeten het doen met onze beperkte kennis en kunde. We kennen niet alle factoren die meespelen bij het vormen van het resultaat, laat staan dat we er controle over hebben. Maar één ding is zeker: er zijn vier resultaten mogelijk. Willen we onze balans behouden, dan kunnen we hier maar beter op voorbereid zijn.

Stel, je stuurt de bos bloemen in de hoop dat je relatie met de ontvanger tot bloei komt. Nu zijn bovenstaande vier resultaten mogelijk. Als je hierop voorbereid bent, zal je emotionele reactie op een eventueel tegengesteld resultaat minder heftig zijn.

Niemand is een mislukkeling

Als het resultaat tegengesteld is aan je verwachting, dan kun je jezelf een mislukkeling voelen. Maar kun je falen als je geen controle hebt over het resultaat? Hoeveel kennis je ook hebt vergaard, hoeveel je ook geoefend hebt, het resultaat kan toch tegenvallen. Denk aan topsporters die hun doel niet behalen. Het overkomt ons allemaal, omdat we niet de baas zijn over alle factoren die meespelen.

Je bent niet de baas over de natuurwetten, je bent niet de baas over anderen en ook niet over je eigen lichaam en geest. Je bent zelfs niet de baas over je ademhaling. Elke ademhaling is gegeven, elke hartslag is gegeven. Dat je kunt denken en voelen is gegeven. Dat je bestaat is gegeven. Alleen al het feit dat je bestaat maakt je succesvol. Dit is een gezonde kijk op het leven.

Als je dit onderscheid goed doorkrijgt – ik heb een keuze in mijn handelingen, maar niet in het resultaat – dan nemen zorgen en gevoelens van schuld en schaamte af. We hebben nou eenmaal slechts beperkte kennis en we kunnen de wereld niet naar onze hand zetten. Wel kunnen we leren van ervaringen en genieten van alles dat gegeven is.

De Bhagavad Gita zegt: doe je best, ‘wees niet gehecht aan inactiviteit’. Probeer je verlangens te vervullen, terwijl je in harmonie leeft met je omgeving, en laat het resultaat over aan de universele wetten.


Vers 2

‘O Arjuna, ik verwarm de wereld. Ik hou de regen vast en ik laat de regen los. Ik ben onsterfelijkheid en ik ben ook de dood. Ik ben oorzaak en gevolg.’
Bhagavad Gita IX.19

Alles is gegeven; van jouw lichaam tot aan de hemellichamen. We hebben niets zelf gecreëerd. Waar is dan de Gever? Krishna zegt: ik ben overal aanwezig. ‘Ik ben het licht in de zon, dat de aarde verwarmt. Ik hou de regen vast en ik laat de regen los. Ik zorg voor het verschijnen van de seizoenen.’

De Vedische visie op God (Īśvara) is dat er niet één God is, ergens in een hogere wereld, en zelfs niet dat er vele goden zijn, maar dat er enkel God is. Zie het artikel Een groter perspectief.

Als er enkel God is, dan is elk aspect van het leven goddelijk. De oorzaak van de wereld staat niet op afstand, maar is in alles aanwezig in de vorm van talloze wetten en ordes. Dankzij natuurwetten warmt de zon de aarde op en kennen wij in Nederland vier seizoenen. Ook in mijn lichaam, gedachten en emoties zie ik Īśvara in de vorm van de biologische orde, cognitieve orde en psychologische orde. Ik kan begrijpen dat ik kan handelen dankzij de wetten van Īśvara en dat ik de resultaten van mijn handelingen van Īśvara ontvang. De Bhagavad Gita spreekt over de wet van karma en dharma. En al deze wetten zijn met elkaar verbonden in één onfeilbare orde.

De Bhagavad Gita bevat talloze beschrijvingen die je helpen om je gewaar te worden van deze verbondenheid met Īśvara. Zo transformeert een leven van stress en sleur in een leven van ontspanning en verwondering. Je kunt rusten in de erkenning van de onfeilbare bron die overal aanwezig is en alles bestuurt. En je kunt extra genieten van het wonder dat het leven is. Het wonder in de vorm van de zon en de regen. Elk aspect van het leven krijgt diepgang, zo diep als je begrip van Īśvara reikt.


Vers 3

‘Weet dat het werkelijke, dat dit alles doordringt, onverwoestbaar is. Niets kan het onveranderlijke vernietigen.’
Bhagavad Gita II.17

Dit vers onthult de meest diepzinnige visie over de onveranderlijke essentie van Īśvara. Zo zijn er veel meer prachtige Bhagavad Gita verzen die gaan over het onveranderlijke in al het veranderlijke.

Alles wat we kennen komt en gaat. Sneeuw valt en sneeuw smelt. Dierbaren komen in je leven en vertrekken weer. Je haar wordt langzaam grijs en je beseft: ook dit lichaam gaat een keer. Alles wat geboren is, zal sterven. Maar ‘weet dat het werkelijke onverwoestbaar is’, aldus Heer Krishna.

Dit is meer dan een troostrijk geloof. Krishna spoort Arjuna (en ons) aan om deze werkelijkheid te ontdekken. ‘Begrijp’ of ‘weet’ dat het werkelijke onverwoestbaar is. Want dan ‘zul je vrij zijn van verdriet’ (dit is de rode draad in de Bhagavad Gita).

Het werkelijke in elke ervaring

Wat is ‘het werkelijke’? Het Sanskrietwoord is sat en dat betekent hier ‘dat wat onafhankelijk bestaat’. Het gaat niet over íets dat bestaat, maar over bestaan zelf.

In elke ervaring kun je bestaan herkennen. Waarschijnlijk zit je nu op een stoel. Bestaat deze stoel? Ja, de stoel bestaat, de stoel is. De tafel? De tafel is. De bloem in de vaas op tafel? De bloem is.

Bestaan is niet een eigenschap van de stoel, de tafel en de bloem. Het is een substantie op zichzelf. In de ervaring van de bloem is er de ‘bloem-ervaring’ en de ‘is-ervaring’. De ervaring van ‘is’ valt niet op, omdat het in elke ervaring aanwezig is. Zoals wanneer je in de bioscoop geniet van de film-ervaring, maar je de doek-ervaring niet opmerkt. Terwijl de film er niet kan zijn zonder het doek. En als de film is afgelopen, blijft het doek bestaan.

Als de bloem verwelkt, wat gebeurt er dan met ‘is’? De bloem naam en vorm verdwijnt, maar het bestaan verdwijnt niet. We kunnen dan zeggen de ‘verwelkte bloem is’. Namen en vormen veranderen, maar de ‘is’ in alles is de constante, die onverwoestbaar is.

Het is allesdoordringend

Het vers zegt ook: dat werkelijke (sat) doordringt alles. Allesdoordringend wil zeggen dat het mij ook insluit. Het werkelijke is de waarheid van zowel het geziene als de ziener, van object en subject. Niet alleen de bloem is, maar ik ben. Het is mijn eigen zelf, dat ‘onveranderlijk en onverwoestbaar’ is.

De Bhagavad Gita onthult in andere verzen dat het zelf zowel bestaan (sat) als bewustzijn (cit) is. In elke cognitie is bewustzijn aanwezig. Ik ben me bewust van de bloem, anders kan ik niet zeggen ‘de bloem is’. Dat betekent: ‘bloem-bewustzijn is’. Bewustzijn is het werkelijke dat alles doordringt. Meer hierover lees je in het artikel Wat is bewustzijn?  

Het uiteindelijke inzicht dat de Bhagavad Gita geeft, is dat je één bent met Īśvara. Īśvara is het totale bewuste wezen met alle kennis en jij bent een individueel bewust wezen met beperkte kennis. Īśvara zou kunnen zeggen ‘ik ben’ en jij kunt zeggen: ‘ik ben’. De betekenis van ‘ik ben’ is ‘bewustzijn is’, sat-cit. Deze eenheid tussen het individu en het geheel is het feit der feiten.

Door de Bhagavad Gita diepgaand te bestuderen kun je op een ontspannen manier aan je emotionele volwassenheid werken, in het besef van je verbondenheid met Īśvara. En dan kun je geleidelijk, met een kalme geest, tot de standvastige kennis komen: ‘ik ben het werkelijke in alles, dat onverwoestbaar is’.

Meer lezen? Bekijk deze boeken:

boek Bhagavad Gita
Geplaatst op 1 reactie

Nieuwe vertaling van de Bhagavad Gita

Nederland is een vertaling van de Bhagavad Gita rijker. Een bijzondere vertaling, omdat deze rechtstreeks uit het Sanskriet is overgezet, en niet uit het Engels. Rommert en Manon van Dijk hebben de Bhagavad Gita vertaald om de studie van dit duizenden jaren oude Vedische geschrift te ondersteunen en deze kennis toegankelijker te maken. De vertaling is verkrijgbaar in een prachtig hardcover boek en in de vorm van een Studieboek. De boekenserie is compleet gemaakt met twee verschillende Bhagavad Gita chantboeken.

In deze blog vertelt Manon over het traditionele Bhagavad Gita onderwijs en de totstandkoming van deze boekenserie.

De Bhagavad Gita is voor miljoenen mensen een grote bron van inspiratie. Niet alleen in India, maar overal ter wereld, ook hier in Nederland, putten mensen kracht uit dit ‘Lied van de Heer’ door de verzen te chanten of te lezen, door over de betekenis te praten of er in stilte op te reflecteren.

De Bhagavad Gita is voor iedereen in elke tijdsperiode interessant, omdat dit boek over de meest wezenlijke vragen gaat. Wat is de oorzaak van menselijk lijden? Hoe kunnen we ons hieruit bevrijden? Wat is de natuur van God? En wie ben ik?

Wat is de Bhagavad Gita? Lees hier een samenvatting.

Geraakt door de Bhagavad Gita

Ook al is de Bhagavad Gita al duizenden jaren oud en ingebed in de Vedische cultuur toch blijkt dat vrijwel iedereen die deze tekst leest geïnspireerd raakt. Enkel door de vertaling te lezen beleef je de diepgang van de Bhagavad Gita, omdat zij gaat over de fundamentele zoektocht van ieder mens naar een leven vrij van innerlijke onrust.

Zo werden wij zelf als twintigers, aan het begin van onze spirituele zoektocht, ook geraakt door deze wonderlijke dialoog tussen Arjuna en Heer Krishna. Eigenlijk zonder er op dat moment veel van te begrijpen.

Pas veel later ontdekten we dat de Bhagavad Gita wordt onderwezen in een duizenden jaren oude onderwijstraditie. Nog weer later dompelden we ons drie jaar lang onder in deze Advaita Vedanta traditie, in de Arsha Vidya Gurukulam in Anaikatti, Zuid-India.

Traditionele studie van de geschriften

We leefden daar in India in een studiegemeenschap van zo’n honderd studenten afkomstig uit alle delen van de wereld, die allemaal op zoek waren naar antwoorden op de fundamentele levensvragen. Dat alleen al was een enorm warm bad. En het traditionele Vedanta-onderwijs van Swami Dayananda (1930-2015) deed ons verstelt staan. Tot die tijd hadden we er nog geen idee van hoe helder deze diepzinnige kennis ontvouwd kon worden.

In die drie jaar bestudeerden we de belangrijkste Vedanta-geschriften en commentaren, waaronder verschillende Upanishads en de Bhagavad Gita met het commentaar van Adi Shankara (800 na Chr.). Daarnaast kregen we les in Sanskriet en Vedisch chanten.

Sinds 2015 geven we deze kennis op de traditionele wijze door in Nederland. We onderwijzen zowel de diepere betekenis van de Bhagavad Gita, alsook het traditioneel chanten van de 700 verzen. (Zie www.advaita.nl)

Resultaat van jarenlange studie

Deze Bhagavad Gita vertaling is het resultaat van onze studie en van het onderwijzen van de geschriften. Voor het lesmateriaal van onze Bhagavad Gita cursussen hebben we elk jaar een paar hoofdstukken uit het Sanskriet vertaald. Zo is deze vertaling geleidelijk ontstaan met dank aan onze leraren én studenten.

Afgelopen zomer hebben we tijd vrij gemaakt om de tekst achter elkaar in zijn geheel grondig door te lopen en prachtig te laten vormgeven door IRIS prints. Op veler verzoek geven we deze Nederlandse vertaling nu uit in een luxe hardcover editie en in een Studieboek met het Sanskriet en een woord-voor-woord-vertaling.

Twee chantboeken

Naast de Nederlandse vertaling in hardcover en als studieboek, bestaat de boekenserie uit twee chantboeken voor het comfortabel chanten van de Bhagavad Gita. We hebben een editie met enkel de Sanskriet-verzen in transliteratie en een editie met enkel het Devanāgarī, het mooie schrift wat veel mensen kennen als het Sanskriet.

Heb je vragen over deze boekenserie of wil je reageren? Mail dan naar manon@viveki.nl of reageer hieronder.

De Bhagavad Gita boeken zijn verkrijgbaar in onze webshop en in de (online) boekhandel.

Geplaatst op Geef een reactie

De 5 kosha’s: vergissingen om te doorzien

De vijf kosha’s zijn een model dat inzicht geeft in wat je in essentie bent. Het onderwijs van Advaita Vedanta gebruikt verschillende modellen en onderzoeksmethodes, waarvan de vijf kosha’s een van de bekendste is. In Advaita Vedanta is het doorzien van de vijf kosha’s een eerste fase in zelfkennis, maar wel een fase die al veel verlichting geeft in je leven.

Kosha is een Sanskrietwoord en betekent ‘omhulsel’ of ‘bedekking’. De vijf kosha’s zijn een indeling van onze individualiteit.

De vijf kosha’s zijn:

  1. Annamaya-kosha – het fysieke lichaam
  2. Prāṇamaya-kosha  – de handelingsorganen en prāṇa’s
  3. Manomaya-kosha – de geest (manas) samen met de zintuigen
  4. Vijñānamaya-kosha – het intellect (buddhi) samen met de zintuigen
  5. Ānandamaya-kosha – de verschillende gradaties gelukservaringen

Deze onderdelen van het individu worden kosha’s genoemd, omdat ze het herkennen van onze essentie in de weg staan, zolang we ons ermee identificeren.

Verderop in dit artikel vind je een uitgebreidere beschrijving van de kosha’s en welke vergissingen we op deze niveaus over onszelf maken.

De oorsprong van het kosha-model

Dit model van de vijf kosha’s wordt traditioneel gebruikt in een onderzoeksmethode genaamd pañca-kośa-viveka – het onderscheid tussen de vijf kosha’s en het zelf (ātmā), jouw essentie. Deze methode vinden we terug in de Taittirīya-upanishad en wordt dus al duizenden jaren onderwezen. Vandaar dat het model in vele Vedanta-teksten terugkomt, zoals in de Vivekacūdāmani, Atmabodha en Pañcadashī. Dit zijn teksten die geschreven zijn door leraren in de traditie om het ons makkelijker te maken de Upanishads te begrijpen.

Het is dankzij Swami Dayananda (1930-2015) dat we nu over het onderwijs beschikken dat al deze teksten volledig helder maakt. Swami Dayananda heeft de onderwijstraditie namelijk een krachtige impuls gegeven door meerjarige opleidingen te geven in Advaita Vedanta, waarbij de Upanishads, de Bhagavad Gita en de commentaren daarop van Shankara werden onderwezen, plus vele andere Vedanta-teksten. Honderden van zijn leerlingen geven nu les over de hele wereld, waaronder ondergetekende. Dus wat ik schrijf is niet mijn persoonlijke kennis; ik deel wat ik heb ontvangen van Swami Dayananda en de gehele lijn van leraren.

Het zelf lijkt gekleurd door de vijf kosha’s

Hoe werkt het kosha-model? Laten we kijken naar een fragment uit de Atmabodha van Adi Shankara (800 n.Chr.). In vers 15 legt hij uit:

‘Door de nabijheid van de vijf kosha’s lijkt het zuivere zelf hun aard aan te nemen, zoals het kristal door de nabijheid van een blauw kleed die kleur lijkt aan te nemen.’

Door de nabijheid van de kosha’s lijkt het alsof jouw zelf, dat altijd zuiver en vrij is, gebonden is aan de eigenschappen van het fysieke lichaam, de geest, etc. Als je geest onrustig is, dan denk je ‘ik ben onrustig’. Als het lichaam moe is, zeg je ‘ik ben moe’. Het zelf (ik) lijkt deze eigenschappen te hebben, maar dat is een vergissing. Door identificatie vormen de kosha’s een bedekking voor het herkennen van je essentie, die zuiver is.

Het is zoals het kristal een blauwe kleur lijkt aan te nemen in de nabijheid van een blauw kleed. En in de nabijheid van een rode bloem, lijkt het kristal rood geworden. Hou je er een groen blad bij, dan lijkt het kristal groen. Maar de kleuren zijn eigenschappen van het kleed, de bloem en het blad en niet van het kristal, dat altijd helder en kleurloos blijft. Dit onderscheid (viveka) is wat Vedanta ons te bieden heeft als eerste fase in zelfkennis. De vijf kosha’s brengen enkel schijnbaar hun eigenschappen op jou over; je bent er vrij van.

De vergissingen per kosha

De vijf kosha’s zijn vijf ervaringsniveaus waarop we vergissingen over onszelf maken. In die zin vormen ze een bedekking, die we cognitief kunnen wegnemen door de vergissingen te doorzien.

Annamaya-kosha

Op het niveau van het fysieke lichaam maken we de vergissingen: ik ben jong/oud, man/vrouw, klein/lang, blank/zwart, etc. Alle eigenschappen die bij het lichaam horen, worden onze eigenschappen en dit zorgt voor lijden, complexen en de worsteling om vrij te worden van deze beperkingen.

Waarom ben ik niet het lichaam volgens Vedanta? In de Vivekacudamani zegt Shankara hierover (vers 157):

‘Dit fysieke lichaam is niet enkelvoudig. Het wordt gezien zoals een pot gezien wordt.
Hoe kan het lichaam je eigen zelf zijn?’

Het lichaam is niet enkelvoudig (eka), maar samengesteld. Het is een samengesteld geheel van allerlei delen en elk van die delen is niet het lichaam. Neem een willekeurig deel van je lichaam: een been. Is dat been het lichaam? Is je arm het lichaam? Is je hoofd het lichaam? Nee, alle delen samen vormen een intelligent samengesteld geheel dat we ‘lichaam’ noemen. Er is geen substantie genaamd ‘lichaam’. Hoe kan het zelf (ātmā) dit lichaam zijn? Het zelf dat door de Upanishads wordt aangeduid als één, non-duaal en ondeelbaar.

En het lichaam wordt waargenomen door jou, zoals elk object in de wereld. Je neemt een pot waar met je zintuigen en geest; jij bent de kenner van de pot en de pot is het gekende. Je weet: ik ben niet de pot. Het gekende verschilt van de kenner. Net als een pot is ook het lichaam een object dat je waarneemt. Jij bent de kenner en verschilt dus van het lichaam. Dus hoe zou het lichaam je eigen zelf kunnen zijn?

Prāṇamaya-kosha

Prāṇamaya bestaat uit vijf prāṇa’s en handelingsorganen. De vijf prāṇa’s zijn: prāṇa (ademhaling), apāna (uitscheiding), vyāna (circulatie), udāna (omkering) en samāna (spijsvertering). Deze zorgen voor de energiehuishouding van het lichaam en geven energie aan de handelingsorganen: grijpen, voortbewegen, spraak, voortplanting en uitscheiding.

Vanwege hun nabijheid beschouwen we de eigenschappen van prāṇamaya als onze eigenschappen. We zeggen ‘ik ben moe’, ‘ik ben fit’, ‘ik ben gezond’, etc.

Shankara zegt dat dit vergissingen zijn: ‘Ook deze prāṇamaya kan nooit het zelf zijn.’ Waarom niet? ‘Het is een product van lucht.’ De lucht die je inademt verenigt zich met prāṇamaya. Jij bent prāṇa niet, want dan zou je jezelf in- en uitademen!

Manomaya-kosha

Manomaya bestaat uit de manas en de vijf zintuigen. De manas staat voor het mechanische denken, waarnemingen, emoties, twijfels en fantasieën. En ook de zintuigen horen erbij.

Het is een kośa als ik concludeer ‘ik ben bedroefd’, ‘ik ben bang’ of ‘ik twijfel’. Manomaya is krachtig, want emoties voelen heel dichtbij. Als je je identificeert met verdriet en angst zorgt dat voor lijden. Angst is een feit, maar behoort toe aan je geest, niet aan jou.

Swami Dayananda

Swami Dayananda zegt in het boek Meditatie: Angst hoeft niet weggenomen te worden. Als je angst welkom heet, is er geen angst meer. […] Hoe meer je angst vermijdt, door jezelf af te leiden met andere gedachten of activiteiten, hoe steviger de angst verankerd raakt. Wanneer je angst welkom heet, heb je geen angst voor de angst. Anders heb je een angst voor de angst voor de angst… het hele lichaam kan één en al angst worden. Daarentegen, als je angst verwelkomt, gebeurt er iets magisch. Je hebt onmiddellijk ruimte als je kunt zeggen: “Ik heet angst welkom, ik ben niet bang voor angst.” Deze ruimte is een gevolg van meditatie.’

Ik ben me bewust van de emoties, dat betekent dat ik niet de emoties ben. Ik ben de kenner en de emoties zijn het gekende. Bovendien, zo zegt Shankara in de Vivekacudamani, ‘heeft elke gedachte een begin en eind, daarom kan manomaya beslist niet het zelf zijn’. Elke gedachte komt en gaat, terwijl jij onveranderlijk aanwezig bent. Je leest nu deze woorden. Elk woord in je geest komt en gaat, maar jij komt en gaat niet. Jij bent het onveranderlijke bewustzijn waardoor elke gedachte en elke emotie wordt gekend.

Vijñānamaya-kosha

Het intellect (buddhi) samen met de zintuigen wordt vijñānamaya genoemd. De buddhi en manas zijn verschillende functies van dezelfde geest. Deze opdeling is er enkel om de geest beter te begrijpen. Bij de buddhi horen besluiten, conclusies en de ik-gedachte. De zintuigen hebben dus twee bazen: of de twijfelende, onrustige geest (manas) of de vastberaden, heldere geest (buddhi).

De ik-gedachte hoort bij vijñānamaya. Dit maakt dat de vijñānamaya innerlijker ervaren wordt dan manomaya, ook al zijn beide functies van de geest. De vergissingen zijn: ‘ik heb dit gedaan’, ‘ik heb dit niet gedaan’, ‘ik weet’, ‘ik weet dat niet’, ‘dit overkomt mij’, ‘dit is van mij’, etc. Deze identificaties zorgen voor lijden in de vorm van schuldgevoel, schaamte, emotionele pijn, verlangens, angst voor verlies, etc.    

De identificatie met vijñānamaya is intens, want de ik-gedachte is voortdurend bij alle andere gedachten aanwezig. Daarom merken we hem bijna niet op. Dit niveau is de kern van het individu. Vijñānamaya houdt het lijden in stand óf kan de persoon bevrijden door naar het onderwijs van Vedanta te luisteren.

Waarom kan het zelf niet vijñānamaya zijn? Shankara noemt vele redenen, waaronder: ‘het is veranderlijk (vikāra) en inert (jaḍa)’. De Upanishads geven aan dat het zelf vrij van veranderingen is, maar de vijñānamaya ondergaat voortdurend veranderingen: nu is het een lezer, dan een kenner, vervolgens een spreker, een loper, een ziener.

En vijñānamaya is inert; het heeft geen bewustzijn van zichzelf. Het bewustzijn waardoor je deze woorden ziet, waardoor je dingen kent, ruikt, hoort, voelt, is het bewustzijn dat jij bént. De geest heeft geleend bewustzijn en schijnt niet van zichzelf. Zoals de maan met geleend licht schijnt. Als we de zon niet zouden kennen, zouden we ons ook kunnen vergissen. Dan zouden we kunnen denken dat de maan van zichzelf schijnt. Omdat we ātmā, het zelf, niet kennen, maken we de vergissing dat bewustzijn een eigenschap is van de geest. Maar bewustzijn verlicht zelfs de ik-gedachte. Dit zuivere bewustzijn ben jij.

Ānandamaya-kosha

Dan, tot slot de favoriete kosha van iedereen: ānandamaya. Het bestaat uit verschillende gradaties geluk (ānanda). Het wordt ook wel de ‘spirituele kosha’ genoemd, omdat intense gelukservaringen het idee kunnen geven dat je verlicht bent.

Het is zogenaamd het meest innerlijk, het meest dichtbij onszelf, want in een gelukservaring voelen we ons het meest thuis. Toch is het een kosha; een bedekking van onze ware natuur. Als we namelijk denken ‘nu ben ik gelukkig’ of ‘nu ben ik gelukkiger dan gisteren’, dan staat dit de herkenning van ons zelf in de weg, dat de bron is van elke gelukservaring.

Ānandamaya is een vrtti (gedachtevorm), zoals verdriet, angst en woede vrtti’s zijn. Deze specifieke vrtti vindt dus ook plaats in de geest, maar heeft een aparte plek gekregen in dit model, omdat het een belangrijke vergissing is om te doorzien. We zijn als mens steeds op zoek naar nieuwe gelukservaringen, omdat we onze eigen volheid niet herkennen. Daardoor gaan we worstelend door het leven.

Het zelf is compleet

Het zelf (ātmā) wordt in de Upanishads gedefinieerd als onveranderlijk, onbegrensd bewustzijn. Omdat het onbegrensd is, is het altijd vol, compleet. Jouw essentie heeft geen gebrek. Als je een gebrek ervaart in je leven (gemis van een dierbare, werk, gezondheid, etc.) dan zorgt dat voor verdriet. Terwijl volheid en geluk samengaan.

Hoe werkt dan het krijgen van een gelukservaring? Op het moment dat je ergens naar verlangt, is de geest onrustig. Zodra je het object van verlangen verkrijgt, kalmeert de geest en vanwege die kalmte is er een manifestatie van ānanda: een gelukservaring. Een kalme geest kan de altijd aanwezige volheid manifesteren. Een onrustige geest in veel mindere mate. Maar die volheid, die onbegrensdheid is er dus altijd. Het is jouw natuur, die onafhankelijk van de kosha’s bestaat.

Geen enkel geluk is afkomstig van een object of situatie. Wat je ervaart is een manifestatie van je eigen volheid.

Ānandamaya is dan ook niet het zelf (ātmā), want, zegt Shankara: ‘het is afhankelijk van omstandigheden’. Een bonbon kan ervoor zorgen dat je geest kalmeert, maar na de tiende bonbon niet meer, want dan krijg je er buikpijn van of ga je je zorgen maken over je gewicht. Een gelukservaring kent gradaties en is afhankelijk van vele factoren, maar jouw volheid is nergens van afhankelijk en is dus altijd vol. Daarom ben je niet ānandamaya.

Niet de 5 kosha’s, maar wat is het zelf dan wel?

We hebben nu alle vijf kosha’s weerlegd: ze zijn niet het zelf. En nu? De Vivekacudamani zegt (vers 212):

‘Wat overblijft is de onafhankelijke getuige (sāksī), wiens natuur bewustzijn is’


Wat niet weerlegd kan worden is bewustzijn, want om bewustzijn te weerleggen heb je bewustzijn nodig. Dus wat overblijft uit dit hele onderzoek is bewustzijn.

Dit is de eerste fase van zelfkennis in Vedanta, die een heleboel problemen in het leven lichter maakt. Het betekent dat de problemen van het lichaam niet wezenlijk bij mij horen. Een gebrek aan energie hoort niet bij mij. Emotionele complexen, verdriet, pijn en schuld; het hoort niet bij mij. Dit begrip ontneemt je niet de verantwoordelijk om te zorgen voor je lichaam en geest, en om te handelen in harmonie met je omgeving. Maar het wordt allemaal een stuk lichter, want je geluk hangt er niet meer vanaf.

Als je deze kennis hebt geassimileerd, dan vormen de vijf kosha’s geen bedekking meer. Want je ziet: ik ben altijd vrij; de eigenschappen van het lichaam, de geest en zintuigen horen niet intrinsiek bij mij. Zoals de kleuren niet bij het kristal horen.

Bewustzijn is onbegrensd

En wat is dan de tweede fase in zelfkennis? Dat is de onbegrensdheid van bewustzijn begrijpen, en de implicaties die dit heeft. De gehele visie van Vedanta is: jij bent het geheel. Dit begrip loopt via inzicht in wat Īśvara is. Het Vedanta-onderwijs is niet in een paar artikelen te verwoorden, maar ik hoop dat dit artikel je toch wat inzicht heeft gegeven.

Boeken over Advaita Vedanta

Bekijk hier onze boeken

Geplaatst op Geef een reactie

Interview met Swami Dayananda

Dit interview is een uittreksel van een uit meer dan tachtig bladzijden bestaand verslag van een reeks gesprekken die in februari 1998 gevoerd werden tussen Swami Dayananda Saraswati en Andrew Cohen. Het interview geeft inzicht in wat het belang is van het traditionele Vedanta-onderwijs. Swami Dayananda legt uit wat advaita is en wat we nodig hebben om verlichting te bereiken.

Wat is Advaita?

Vraag: Zoals u weet is er in het Westen een grote belangstelling voor Advaita en ik krijg de indruk dat er ook veel verwarring is over deze leer, dat het nogal verkeerd begrepen wordt en dat er in sommige gevallen zelfs misbruik van gemaakt wordt. We willen er graag met u over spreken zodat we een gezaghebbende traditionele visie kunnen laten zien. Zou u daarom, om te beginnen, eens willen uitleggen wat de filosofie van Advaita Vedanta is?

Swami Dayananda: Het woord ‘advaita’ is een erg belangrijk woord. Het is een woord dat dvaita, dat ‘twee’ betekent, weerlegt. De ‘a’ is een ontkennend deel, dus de betekenis zou zijn ‘dat wat niet-tweevoudig, of non-duaal is’. En het openbaart dat alles wat er hier is één is, wat bekent dat er niets anders is dan dat ene, noch dat het uit vele delen bestaat. Het is een geheel zonder delen en dat noemen ze ‘brahman’ (het absolute) en dat ben jij – omdat het non-duale niet van jou kan verschillen. Dus moet jij het zijn. En daarom, als je dat niet inziet, dan loop je het feit dat je het geheel bent mis.

Zou u de historische achtergrond willen uitleggen?

De Veda’s (heilige hindoegeschriften) zijn de oudste bundel kennis die de mensheid kent. En de traditie beschouwt niemand als de auteur van de Veda’s, maar zegt dat ze gegeven zijn aan de oude rishi’s (zieners) als kennis die werd geopenbaard. Men stelt dat de Veda’s uiteindelijk zijn terug te leiden tot de Heer als bron van kennis en het is deze bundel kennis die de bron van Advaita is. De Upanishads (de gedeeltes aan het einde van de Veda’s) gaan over de ontdekking van God – en ze gaan er niet alleen over, ze onderrichten er methodisch in. Ik onderwijs nu wat in de Upanishads wordt onderwezen. De Upanishads zelf zijn een leer en ook een onderwijstraditie. En het is een communiceerbare traditie – er is niets mystieks aan.

Maar ik denk niet dat advaita alleen in de Veda’s te vinden is; ik denk dat het overal is – overal waar het idee ‘jij bent het geheel’ is. Dat is advaita, of het nu in het Sanskriet, Latijns of Hebreeuws is. Maar het voordeel van Vedanta is dat het onderwezen kan worden en dat het wordt onderwezen. We hebben een onderwijstraditie gevormd en het is geleidelijk gegroeid. In Amerika, toen plotseling mensen vegetariërs begonnen te worden, waren tofu en alfalfa en nog een paar andere ingrediënten het enige wat ze hadden, omdat er geen traditie van vegetarisch koken was. Dat duurt een tijd. Je kan niet van de een op de andere dag een traditie in het leven roepen!

Wie worden als de belangrijkste vertegenwoordigers gezien van het Advaita onderwijs?

Er zijn een heleboel leraren die deze traditie in stand hebben gehouden van wie we de namen niet weten. Maar beginnend bij de Upanishads kunnen we zeggen: Vyasa, Gaudapada, Sureshvara – deze namen herhalen we elke dag. Maar Shankara neemt een centrale plaats in vanwege zijn geschreven commentaren. Het is het geschreven commentaar dat de traditie van lesgeven en de methode van lesgeven weergeeft en de methode is in deze traditie erg belangrijk: hoe geef je les? Er zijn een heleboel valkuilen in dit proces en een daarvan is de beperking van taal. Maar het onderwijs zal toch duidelijk moeten worden gemaakt door middel van woorden, wat inhoudt dat je een methode nodig hebt – een methode waardoor je zeker weet dat de student het begrijpt, omdat de verlichting plaatsvindt tijdens het lesgeven en niet achteraf. Dat is de traditie. Shankara neemt dus een belangrijke plaats in vanwege zijn commentaren, omdat hij op palmbladeren geschreven commentaren voor ons heeft nagelaten. Maar ik zeg niet dat de andere leraren minder belangrijk zijn geweest.

Waren er vóór Shankara geen geschreven commentaren?

Er waren er wel een paar. Wat ik momenteel elke ochtend onderwijs is in feite een commentaar op een van de Upanishads door de leraar van Shankara’s leraar, Gaudapada. Er zijn er nog een paar meer , waaronder Vyasa’s sūtra’s. Deze sūtra’s zijn analytische werken in de vorm van een serie zeer bondige zinnen, zodat je ze uit het hoofd kan leren. Deze maken vervolgens deel uit van de onderwijstraditie, zodat ze altijd ondersteund worden. Je schrijft de sūtra en dan onderwijs je hem aan een groep mensen en dit bij elkaar is wat wordt overgeleverd. Vervolgens, als je de sūtra reciteert, herinner je je wat we ‘de traditie’ noemen. In feite wordt de volledige Advaita Vedanta in de sūtra’s geanalyseerd.

Het zelf is reeds aanwezig in elke ervaring

Waarom bent u van mening dat de studie van de geschriften het meest directe middel tot zelfrealisatie is, en niet spirituele ervaring?

Zoals ik zei, wat men zelfrealisatie noemt is het ontdekken dat ‘het zelf het geheel is’- dat jij de Heer bent; in feite ben je God, de oorzaak van alles.

Niemand heeft een gebrek aan ervaring van advaita, aan dat wat non-duaal is – er is altijd advaita. Maar elke ervaring is net zo waardevol als iemands vermogen om deze te duiden. Een dokter die jou onderzoekt zal een andere verklaring geven voor je toestand dan iemand zonder medische kennis. Dus je hebt duiding nodig en jouw kennis kan niet beter zijn dan het kennisinstrument dat je voor dat doel gebruikt.

Wij hebben, als het individuele zelf, geen kennisinstrument om direct te begrijpen wat zelfrealisatie is en daarom is Vedanta het kennisinstrument dat daarvoor gebruikt moet worden. Een ander kennisinstrument zal niet werken, omdat voor dit soort kennis zintuiglijke waarneming en gevolgtrekking niet toereikend zijn.

Daarom ben ik van mening dat er in deze wereld niets zo weinigzeggend is als ervaring. Sterker nog, ervaring heeft ons kapotgemaakt.

[Vragensteller:] Ik heb als leraar de ervaring dat simpelweg het aanhoren van het onderwijs voor de meeste mensen niet genoeg is. Gewoonlijk hebben ze een of andere ervaring nodig; die de betekenis van de woorden op een directe, experimentele manier duidelijk maakt. En dan zegt zo iemand: “Oh, mijn hemel, nu begrijp ik het! Ik heb dit al zo veel jaar gehoord, maar nu zie ik de waarheid ervan in.”

Ja, maar zelfs die ervaring is nutteloos zonder juiste interpretatie. Stel dat het gevoel dat je een geïsoleerd individu bent voor een moment wegvalt, of tien minuten lang, of zelfs een uur, en dan plotseling lijkt die schijnbare dualiteit weer terug te komen. Betekent dat dan, dat het ene ware zelf verdrongen of vervangen wordt? Natuurlijk niet! Waarom zou je dan een ervaring nodig hebben voor verlichting? Verlichting is niet afhankelijk van ervaringen; het is afhankelijk van of ik mijn verwarring en onwetendheid kwijtraak – daar hangt het van af en van niets anders.

Men zegt dat advaita eeuwig is, dat het tijdloos is, en tegelijkertijd zeggen ze dat ze het op een bepaalde tijd en onder bepaalde omstandigheden hebben ervaren. Dat is niet traditioneel! Maar dat horen we overal. De traditie zegt: “Wat je op dit moment ziet, is advaita.”

Swami Dayananda

Stel iemand heeft een ervaring en na die ervaring zegt hij: “Ik was een uur lang eeuwig.” Eeuwig betekent tijdloos, vrij van tijd. Een ervaringstoestand kan geen zekerheid geven over wat de waarheid is. Zekerheid over de waarheid is het gevolg van jouw helderheid over wat ‘is’. Wat er anders gebeurt is: “Ik was een uur lang non-duaal brahman en toen kwam ik terug en was het voorbij.” Dan wordt elke gedachte een nachtmerrie, want dan ben ik niet in nirvikalpa-samadhi (totale absorptie in meditatie). Dat betekent dat ik niet om kan gaan met de wereld; ik moet voor altijd stoned zijn! Terwijl verlichting gewoon betekent dat je weet wat werkelijk is. Dat wordt sahaja genoemd, wat ‘natuurlijk’ betekent; het betekent gewoonweg helder inzien. Als mensen per se een bepaalde ervaring willen, dan betekent dat simpelweg dat ze het onderwijs niet begrepen hebben.

Zelfs op dit moment bijvoorbeeld, ervaar jij mij. En jouw ervaring schijnt twee dingen te onthullen: het ene is het subject, het andere het object. Maar laten we aannemen dat beiden een en dezelfde werkelijkheid zijn. Dan heb je geen enkel gebrek aan materiaal. De ervaring van het zien van mij, of van iemand anders; iets zien of horen, of aan iets denken – alles vanbinnen, buiten je, wat dan ook – die ervaring is advaita. En als dat zo is, dan hebben we geen gebrek aan ervaring en hoeven we dus niet te wachten op het plaatsvinden van een of andere ervaring. Welke ervaring je ook hebt, die ervaring onthult advaita, onthult non-dualiteit. Daarom is gebrek aan kennis het probleem en dat probleem moet opgelost worden.

Kennis van wat?

Van deze non-dualiteit! Praat ik over iets wat voor mij volledig onbekend is? Nee. Wat voor iemand anders onbekend is? Helemaal niet. Op dit moment bijvoorbeeld zie je mij en je zegt: “Swami zit hier.” Hoe weet je dat? Je zegt: “Omdat ik u zie, u hoor; daarom bent u er.” Daarom ben ik evident voor jou, omdat jij het vermogen bezit om te horen; daarom is de Swami er. Swami is er, omdat Swami voor jou evident is. De zon, de maan, de ster, de ruimte, de tijd is – deze zijn allemaal evident voor jou.

Hetzelfde geldt voor jouw ervaring van jezelf. Stel dat ik je vraag: “Heb je een fysiek lichaam?” “Ja” zal je zeggen, omdat het kenbaar is voor jou. “Kun je je herinneren dat je daar en daar bent geweest?” “Ja”, omdat dat evident is voor jou. Voor wie zijn al deze dingen evident? Voor jou! Voor jezelf. Dat betekent dat jij zelfevident bent.

Wanneer ben je niet zelfevident? Zeg me eens, wanneer? Omdat je zelfevident bent, hoef je nooit zelfevident te worden. Al mijn ervaringen bestaan, omdat ik zelfevident ben. Daarom wordt het zelf al ervaren, dat is wat ik zeg. Het zelf wordt als de uiteindelijke inhoud van elke ervaring ervaren. Ik zeg in feite dat juist onze ervaring het zelf is.
Daarom, wat in alle ervaringen onveranderlijk aanwezig is, is bewustzijn. En geen enkel object staat hier los van. En bewustzijn is niet afhankelijk van welk object dan ook en het heeft ook niet de eigenschappen van die objecten. Bewustzijn is in alles aanwezig en tegelijkertijd vrij van alles. Daarom zeg ik: dit is advaita, dit is non-duaal, dit is brahman, dit is onbegrensd; het is onbegrensd in tijd en onbegrensd in ruimte. En daarom is het brahman en daarom ben je al alles. Dit is het onderwijs en het betekent dat ik niet hoef te wachten op wat voor ervaring dan ook, omdat elke ervaring brahman is, elke ervaring is het onbegrensde.

Maar dit is een subtiel punt dat misschien niet makkelijk te bevatten is zonder een voorafgaande directe ervaring van het non-duale.

Als diegene het niet ziet, betekent dat dat ik door moet gaan met lesgeven. Of ze zien het wel, maar ondanks dat zeggen ze: “Ik heb toch twijfels over dit of dat.” Maar dat is geen probleem. Die twijfels moeten we dan gewoon wegnemen.

Eerst heb je een inzicht, waarbij je iets komt te weten, en dan, als er twijfels ontstaan, dan nemen we die weg. Ik zeg niet dat het geen kwestie van ervaring is, maar ik zeg dat ervaring altijd jouw eigen natuur is. Bewustzijn is aanwezig in elke ervaring en elke ervaring onthult het feit dat je zelfevident bent. En wat zelfevident is, is per definitie non-duaal. Dus subject en object zijn al dezelfde.

De verlichte golf

Stel dat er een golf is met een menselijke geest. Hij denkt: “Ik ben maar een klein golfje.” Dan groeit hij uit tot een grote golf, waarbij hij menig andere golf in zich opneemt en hij begint op te scheppen: “Kijk eens! Ik ben een grote golf.” Vervolgens raakt hij zijn vorm kwijt en hij wordt weer klein, en nu wil hij op de een of andere manier de kust bereiken. Maar vanaf de kust rollen andere golven naar de oceaan en vanaf de oceaan rollen golven naar de kust en deze arme kleine golf zit klem tussen deze golven en begint te jammeren: “Wat moet ik nu doen?” Er is een tweede golf in de buurt, een golf die erg gelukkig lijkt en de eerste golf vraagt aan hem: “Hoe komt het dat je zo gelukkig bent? Jij bent zo klein – in feite ben je nog kleiner dan ik! Hoe kom je zo gelukkig?” Dan zegt een derde golf: “Hij is een verlichte golf.” Nu wil de eerste golf weten: “Wat is verlichting?” De gelukkige golf zegt: “Zeg, kom op! Je moet weten wie je bent!” “Oké. Wie ben ik dan?” En de verlichte golf zegt: “Je bent de oceaan.” “Wat?! De oceaan? Bedoel je dat ik de oceaan ben, de oorzaak van al het water waarin ik leef en waarin ik weer zal terugkeren? Die oceaan ben ik?” “Ja, jij bent de oceaan.” En hij lacht. “Hoe kan ik de oceaan zijn? Dat is net zoiets als zeggen dat ik God ben. De oceaan is almachtig, allesdoordringend, de oceaan is alles. Hoe kan ik de oceaan zijn?”

Op dit punt kunnen we de stelling van Vedanta over de non-duale werkelijkheid van tafel vegen of we kunnen de vraag stellen: “Hoe zit dat? Hoe kan ik dat zijn?” Het onderwijzen van het non-duale is niet nodig als er over onze identiteit al duidelijkheid bestaat, als we begrijpen dat de werkelijkheid niet een verdeeldheid is, maar in essentie een non-duaal bestaan is. Zonder water is er geen golf. Elke andere golf en ook de hele oceaan is alleen één water.

Deze tekst is met toestemming vertaald uit het tijdschrift What is enlightenment?, herfst/winter 1998

Wil je meer lezen? Misschien heb je iets aan ons leesadvies.
Heb je interesse in het Vedanta-onderwijs? Kijk dan eens op www.advaita.nl

Geplaatst op Geef een reactie

De drie guna’s: een model voor innerlijke groei

Een bekend model in Vedanta en in de yogafilosofie is dat van de drie guna’s of principes: sattva, rajas en tamas. Kort gezegd staat sattva voor kennis, rajas voor activiteit en tamas voor passiviteit. Er is al veel geschreven over de drie guna’s. In dit artikel staat de vraag centraal: hoe helpt dit model ons bij onze emotionele groei en daarmee indirect bij het begrijpen van Advaita Vedanta?

In de Bhagavad Gita spreekt Krishna als Īśvara, de oorzaak van de wereld. Hij zegt in vers 7.12: ‘Weet dat de wezens die zijn ontstaan uit sattva, rajas en tamas, enkel uit mij zijn ontstaan.’ Alles in de wereld, alle wezens en dingen, komen voort uit de oorzaak die deze drie eigenschappen heeft: sattva, rajas en tamas.

Sattva, rajas en tamas vinden we overal terug in de wereld. De eigenschappen van de oorzaak dringen namelijk door in het gevolg. Neem bijvoorbeeld koffie: de eigenschappen van de koffiebessen bepalen de eigenschappen van de koffiebonen en dus van de koffie die je na een lang proces uiteindelijk drinkt.

De drie guna’s zijn de eigenschappen van de oorzaak van het universum en dringen door in alles. De guna’s komen dus ook tot uiting in ons gedrag, ons lichaam, onze zintuigen en onze geest.

Iedereen is een combinatie van de 3 guna’s

In de Bhagavad Gita vinden we tientallen verzen over de guna’s, waarin Heer Krishna uitlegt hoe iedereen een combinatie is van sattva, rajas en tamas. En dat we met ons gedrag de toestand van onze geest positief kunnen beïnvloeden, zodat sattva toeneemt en we met een heldere geest de diepzinnigheid van het leven kunnen ontdekken.

Sattva verwijst op individueel niveau naar tevredenheid, kennis en helderheid, naar het gebruiken van je intellect en het volgen van de universele normen en waarden (dharma). Wanneer je verdiept bent in muziek, in het analyseren van een probleem of wanneer je begripvol en medelevend bent, dan overheerst sattva. Iedereen heeft deze kwaliteit, want iedereen kent liefde. Ook al is iemand nog zo verhard door jarenlange maffiapraktijken, als deze man zijn teen stoot tegen een tafelpoot, dan zal hij uit medeleven naar zijn voet grijpen en liefde ervaren.

Rajas is ambitie, energie, verlangen, rusteloosheid en gedrevenheid. Tamas is traagheid, sufheid, onverschilligheid, luiheid.

Je kunt niet zonder tamas. Je hebt tamas nodig om te kunnen slapen. Daarom is het lastig in slaap vallen als je tot laat in de avond iets actiefs hebt gedaan. We hebben ook rajas nodig om in beweging te komen en actief te zijn in het leven. Maar sattva zou geleidelijk in je leven dominant moeten worden, dan ben je emotioneel gegroeid; een emotioneel volwassen persoon.  

Vier type mensen

De Bhagavad Gita onderscheidt vier karakters of type mensen op basis van de drie guna’s. Niet om te veroordelen, maar om een model te creëren voor onze innerlijke groei. De vraag is niet: waar staat mijn partner, buurman of collega in dit model? Maar: waar sta ik? En hoe kan ik sattva dominant maken in mijn leven?

Vier type mensen op basis van guna-dominantie:

1. sattva-rajas-tamas

Deze mensen leven een contemplatief, onderzoekend en vreedzaam leven. Kennis, devotie en/of meditatie staan elke dag centraal. Daarnaast zijn ze voldoende actief en volgen ze bij hun handelingen dharma, de natuurlijke orde. En natuurlijk gaan ze ’s avonds tevreden slapen onder invloed van tamas.

2. rajas-sattva-tamas

Altijd bezig, actief en ambitieus, zo kunnen we dit type beschrijven. Sattva overheerst tamas, waardoor deze mensen verstandige keuzes maken in lijn met dharma. Hun handelingen zijn niet egocentrisch, maar een zegen voor de maatschappij. Snel gekwetst zijn hoort bij dit type mens.

3. rajas-tamas-sattva

Nu neemt tamas de tweede plek in. Rajas overheerst nog steeds, maar deze mensen zijn voornamelijk egoïstisch of hebzuchtig in hun handelen. Teleurstelling is hun niet vreemd.

4. tamas-rajas-sattva

In dit type mens is tamas de dominante guna. De meeste tijd gaat op aan slapen en eten. De geest is slaperig, afgestompt of depressief. Een puber die pas rond het middaguur uit bed komt om een pizza te bestellen en de rest van de dag op de bank gaat hangen, valt onder dit type. Maar ook iedere baby heeft tamas als dominante guna.

Uit De essentie van de Bhagavad Gita van Swami Dayananda:
‘Deze vier type mensen vind je overal in de wereld, niet alleen in India. Iedereen wordt geboren met overheersend tamas; een pasgeboren baby slaapt twintig uur per dag. Naarmate hij groeit, slaapt de baby minder en wordt hij actiever; komt hij meer onder de invloed van rajas. Naargelang hij kennis verzamelt, wordt hij meer en meer door sattva gevormd. Als je in staat bent om meer te zien dan zichtbaar is, om voorbij te gaan aan de zintuigen en de diepzinnigheid van het leven te zien, dan ben je sāttvika; beïnvloed door sattva. Je bent dan contemplatief.’

Waarom zijn er niet meer type mensen mogelijk? Waarom niet tamas-sattva-rajas en sattva-tamas-rajas? Wanneer sattva dominant is, dan kan alleen rajas de tweede plek innemen. Wanneer tamas in iemand dominant is, dan zal de tweede rajas zijn. Sattva en tamas staan namelijk te ver van elkaar af.

Drie guna’s: pad van innerlijke groei

Dit model stippelt voor ons de route naar emotionele volwassenheid uit. Fysiek volwassen worden we vanzelf, maar emotioneel volwassen niet. Door ons hiervoor in te spannen kunnen we van type 4 naar type 1 groeien: tevreden, verstandig, liefdevol en wijs.

Swami Dayananda: ‘Iedereen moet groeien om sāttvika te worden. Hiervoor moet iemand die tāmasa is – voor wie eten en slapen de belangrijkste activiteiten zijn – eerst rājasa, actief, worden. Zelfs al zijn handelingen in eerste instantie egoïstisch, toch moet hij beginnen met iets te doen. Naderhand kan zijn handelen geleidelijk tot werk gericht worden dat gewijd is aan een ander doel dan het bevredigen van zijn eigen behoeften. Als hij zijn intellect hierbij niet misbruikt, zal hij meer en meer sāttvika worden.’

‘Wees altijd gevestigd in sattva-guna
–  Bhagavad Gita 2.45

Krishna spoort Arjuna in de Bhagavad Gita aan om zijn geest in sattva te vestigen. Wanneer sattva dominant is, dan is er kalmte, onderscheidingsvermogen (viveka) en een onderzoekende, contemplatieve houding. Een geest met deze kwaliteiten is nodig om het onderwijs van Vedanta te kunnen begrijpen en jezelf te ontdekken als vrij van de drie guna’s, als de onveranderlijke basis van de hele wereld.

Hoe kun je jouw geest in sattva vestigen?

Hoe kun je sattva laten toenemen in je leven? De Bhagavad Gita geeft een aantal duidelijke richtlijnen over sattvisch voedsel bijvoorbeeld en het geven van giften. Denk ook aan dharma volgen in plaats van je voorkeur of afkeer, anderen helpen, boeken lezen, Vedanta studeren en yoga en meditatie. Dit zijn allemaal sattva-verhogende bezigheden.

In dit artikel wil ik één middel (sādhana) uitlichten: het beoefenen van sattvische spraak. Dit wordt ook wel vāk-tapas, discipline in spraak, genoemd.  

Sattvische spraak

De spraak is een krachtig instrument en kan veel goed doen, maar ook veel kapotmaken in relaties. Woorden doen wel degelijk pijn. Het is zeer de moeite waard om meer discipline in je spraak te ontwikkelen. Via beheersing van de spraak krijg je meer beheersing over je geest. De beoefening van sattvische spraak is dus zowel waardevol voor jezelf als voor je omgeving.

Sattvische spraak kent volgens de Bhagavad Gita (17.15) vier basiskwaliteiten:

  • veroorzaak met je woorden geen onrust of pijn (anudvegakaram)
  • spreek de waarheid (satyam)
  • spreek aangenaam, vriendelijk (priyam)
  • zeg nuttige dingen (hitam)

In zijn commentaar op de Bhagavad Gita schrijft Śaṅkarācārya dat alleen een uitspraak die alle vier de kwaliteiten bezit, vāktapas genoemd kan worden. De woorden dienen aangenaam (priyam) te zijn, zodat ze de ander onmiddellijk een plezier doen. En nuttig (hitam), zodat ze iemand op de lange termijn gelukkiger maken. En wat je zegt dient ook waar te zijn.

Een onmogelijke opgave?

Het lijkt misschien een onmogelijke opgave, maar zie het als een groeiproces. Zelfs een beetje meer aandacht voor je spraak kan een groot verschil maken, omdat het je alerter maakt en je daardoor betere keuzes kunt maken in het leven.

Misschien wordt het aantal woorden dat je spreekt een stuk minder, maar je woorden zullen meer betekenis krijgen. Je relaties zullen beter zijn, met minder conflict, wat allemaal bijdraagt aan je innerlijke kalmte.  

Natuurlijk is het niet continu mogelijk of zelfs wenselijk om je aan al deze vier basiskwaliteiten te houden. Het gaat erom dat je een bewuste afweging maakt als je spreekt en deze kwaliteiten zijn een leidraad. Soms is het nodig om niet de waarheid te spreken of om iets te zeggen wat even onrust kan veroorzaken, of om over koetjes en kalfjes te praten.

Śaṅkara geeft in zijn commentaar een voorbeeld van een uitspraak die voldoet aan de vier kwaliteiten: ‘Mijn beste, moge je in vrede zijn. Bestudeer dagelijks de Veda en beoefen karmayoga. Dan zul je mokṣa (vrijheid) bereiken.’ Dit is kalmerend, waar, plezierig en nuttig!

Een gebed voor beheerste spraak

Sattvische spraak is dus een goed middel om een alerte geest te ontwikkelen en te behouden. En een geest die alert, geconcentreerd en kalm is, kan de diepzinnige visie van Vedanta begrijpen.

Ik sluit graag af met de eerste twee zinnen uit de śānti-mantra van de Aitareya-upaniṣad, bedoeld voor harmonie tussen geest en spraak.

vāṅme manasi pratiṣṭhitā, mano me vāci pratiṣṭhitam
‘Moge mijn spraak gevestigd zijn in mijn geest. Moge mijn geest gevestigd zijn in mijn spraak’

Moge mijn spraak gevestigd zijn in mijn geest betekent: laat mijn spraak in lijn zijn met wat ik weet. Moge mijn geest gevestigd zijn in mijn spraak wil zeggen: moge mijn geest op mijn tong aanwezig zijn, zodat ik niet mechanisch praat, maar bewust, met mijn aandacht bij wat ik zeg.

Dit gebed kun je ’s ochtends en ’s avonds gebruiken om jezelf te ondersteunen bij het ontwikkelen van discipline in spraak. En vraag je regelmatig op de dag af: waarom wil ik nu iets zeggen? Heb ik iets te vertellen dat vredig, waar, plezierig en nuttig is? Of wil ik de tijd doden met geklets, roddelen om me beter te voelen of mijn gelijk halen in een zinloze discussie? Deze alertheid kan je veel innerlijke groei opleveren.

Geplaatst op Geef een reactie

Is de wereld onbelangrijk?

Als je gaat begrijpen dat de werkelijkheid non-duaal is, word je dan niet onverschillig naar de duale wereld? Want waarom zou je je inspannen voor een wereld die zo veranderlijk en vergankelijk is, bijna als een droom? Een oud Indiaas verhaal over een koning en zijn twee leraren laat ons zien dat deze gedachtegang voortkomt uit verwarring. Het begrijpen van nondualiteit maakt je niet onverschillig.

Een koning in het oude India kreeg zowel onderwijs van een dvaitin als van een advaitin. Een dvaitin is een geleerde die zegt dat dualiteit werkelijk is. Een advaitin onderwijst dat de werkelijkheid non-duaal is.

De koning kreeg van de advaitin te horen dat brahman werkelijk (satyam) is en de wereld schijnbaar (mithyā). De advaitin sprak hier steeds over: ‘De hele wereld, inclusief uw lichaam en geest is een gevolg en brahman is de oorzaak. De oorzaak is satyam en het gevolg is mithyā. De wereld is voor haar bestaan afhankelijk van brahman. Zoals de pot van klei geen eigen bestaan heeft. De pot is niets dan klei, de oorzaak van de pot. Op dezelfde manier is de hele wereld brahman, de oorzaak die onafhankelijk bestaat. Niets is bij brahman vandaan…’ Et cetera.

De koning begreep het nog niet, maar hij vond het een aantrekkelijk idee dat hij brahman was, het onbegrensde, de oorzaak van de hele wereld. Dat stond hem wel aan. Wat hij hoorde was in ieder geval goed voor zijn mentale gezondheid, want het gaf zijn ego een boost.

De tweede geleerde, de dvaitin, bleef de koning uitleggen dat hij niet brahman was. Dat hij niet de oorzaak kon zijn, want hij was een product van brahman en onderhevig aan karma. Hij kon zijn tijd daarom het beste besteden aan handelingen die hem zouden zegenen met een lang leven in de hemelse werelden.

De koning luisterde naar beide geleerden, want hij wilde onbevooroordeeld zijn. Maar hij viel meestal in slaap tijdens de lessen van de dvaitin. Dit maakte de dvaitin een beetje jaloers op de advaitin, die meer aandacht leek te krijgen van de koning.

Op pelgrimstocht

Op een dag vertrok de koning voor een grote pelgrimstocht, samen met zijn hofstoet, waaronder ook zijn twee leraren. De tocht ging door een bos dat bekendstond om de aanwezigheid van vele wilde dieren. Terwijl ze door het bos liepen, dook er een olifant op met enorme slagtanden. De advaitin spotte de olifant als eerste en riep: ‘Een olifant, Majesteit, een olifant!’ Hij begon te rennen en de koning, de dvaitin en alle anderen renden met hem mee. Iedereen zocht veiligheid.

Toen het avontuur voorbij was, besloot de koning die dag niet verder te trekken, maar de tenten op te laten zetten voor de nacht. De dvaitin ging naar de koning die aan het rusten was, en zei: ‘Majesteit, zag u hoe de advaita-guru rende?’ ‘Ja’, bevestigde de koning, ‘hij was echt snel! Hij was de eerste die zich in veiligheid wist te brengen.’

‘Dat is precies mijn punt, Majesteit’, zei de dvaitin. ‘Hij zegt dat de wereld mithyā is en toch rende hij weg voor de olifant. Als de wereld mithyā is, dan moet de olifant ook mithyā zijn. Waarom rende hij weg voor een mithyā-olifant? Zijn onderwijs is enkel een onzinnige brei van woorden. Ik zei u al dat er geen mithyā is. Alles is satyam, alles is werkelijk.’

De koning wilde van de advaitin zelf horen waarom hij was gaan rennen voor de olifant. Hij liet hem bij hem komen en zei: ‘U onderwijst mij nu al een hele tijd dat alles mithyā is. Dan is de olifant toch ook mithyā?’

‘Ja Majesteit’, antwoordde de advaitin, ‘De olifant is zeker mithyā. Maar heb ik ooit gezegd dat rennen satyam is? Rennen is ook mithyā! Zag u enige angst in mij? Er was geen angst. Ik deed gewoon wat nodig was om te doen.’

‘Weet dat het werkelijke, dat dit alles doordringt, onverwoestbaar is. Niets kan het onveranderlijke vernietigen.’
Bhagavad Gita 2.17

De advaitin is een praktisch mens

De advaitin was vrij van angst, omdat hij satyam-mithyā heel goed begreep. Hij wist: ‘Mithyā kan mij, satyam, niet aantasten. Zoals de pot klei niet kan aantasten.’ Toch rende hij weg voor de olifant, omdat het simpelweg is wat nodig is om te doen.

Als er een olifant op je afkomt, dan is rennen nodig. Zorgen voor je lichaam is doen wat nodig is. Het lichaam is je gegeven, het is Īśvara’s creatie. Je hebt er goed voor te zorgen.

Het onderwijs van Vedanta maakt je een praktisch mens. Dit zien we ook terug in het verhaal, want waarom spotte de advaitin de olifant als eerste? Advaitins begrijpen de wereld zoals deze is. Zij worden niet gehinderd door subjectiviteit, wat ontstaat door wensen en zorgen. De advaitin in het verhaal was objectief en daarom zag hij de olifant als eerste.

Het belang van satyam-mithyā onderwijs

Maar wat dit verhaal ons vooral laat zien, is dat de visie van nondualiteit niet samengaat met onverschilligheid naar de wereld. Als de visie van Vedanta niet compleet begrepen wordt, dan ligt een cynische houding naar het leven op de loer. Waarom zou ik me inspannen voor de wereld die mithyā is? Een helder begrip van satyam-mithyā maakt het verschil of de visie compleet is of niet.

De wereld is niet een illusie of onwerkelijk, want we nemen haar allemaal waar. De wereld is mithyā. Een definitie van mithyā is: dat wat niet te categoriseren valt als bestaand dan wel niet-bestaand.

Satyam is dat wat in het verleden, het heden en de toekomst bestaat, dat wat onveranderlijk bestaat. Geen enkel object in de wereld voldoet hieraan: alles is veranderlijk. Neem de pot van klei: de pot is niet satyam, want hij bestond niet altijd en hij kan morgen gebroken zijn. Maar de pot is ook niet volledig niet-bestaand, want dan zouden we de pot niet kunnen waarnemen en er niet iets in kunnen stoppen.

Dus er is een werkelijkheidsgraad die tussen satyam en niet-bestaand in zit en de technische term hiervoor is mithyā.

De wereld is Ishvara’s creatie

De hele wereld van ontelbare namen en vormen is niet in te delen onder ‘onveranderlijk bestaand’ (satyam) en ook niet onder niet-bestaand. De wereld is mithyā. Zoals de pot afhankelijk is voor zijn bestaan van klei, zo is de wereld afhankelijk van satyam brahma, de onbegrensde, onveranderlijke oorzaak.

Zouden we dan niet onverschillig naar de wereld moeten zijn, als deze niet absoluut werkelijk is? Nee, de wereld is Īśvara’s creatie, een manifestatie van alle kennis, alle kracht. En als individu maak ik deel van uit van dit geheel. Verwondering, respect, ontzag zijn de woorden die de gepaste houding naar de wereld beschrijven.

Het is niet aan mij om een waardeoordeel te geven over het leven of om te bepalen of iets zin heeft of niet. Ik respecteer alles wat er is, omdat het een manifestatie van Īśvara is. Ik maak onlosmakelijk deel uit van deze wereld en dus draag ik mijn steentje bij. Ik doe wat nodig is – ik ren zo nodig weg voor een olifant – en leef in harmonie met de wereld. Dat is ‘go with the flow’. Dat is emotionele volwassenheid.

Het complete onderwijs van Vedanta is: ‘Alles wat er is, is Īśvara en die Īśvara ben jij. Tat tvam asi – dat ben jij.’ We kunnen Īśvara niet overslaan als we bevrijding, mokṣa, willen. Het begrijpen van Īśvara leidt tot het begrijpen van onze eigen onbegrensde natuur, die allesomvattend is en de wereld insluit. En dat kan alleen door satyam-mithyā goed te begrijpen. Het systematische onderwijs van Vedanta helpt ons hierbij.

De inspiratie voor dit artikel komt van de Bhagavad Gita Home Study Course van Swami Dayananda.

Geplaatst op Geef een reactie

Het traditionele onderwijs van de Upanishads

De Upanishads onthullen de onbegrensde, onveranderlijke werkelijkheid ‘waaruit alle wezens zijn geboren, waarin zij leven en waarheen zij terugkeren’. Ze ontvouwen hoe het onbegrensde bewustzijn de werkelijkheid van zowel onszelf als de wereld is. In de ontdekking hiervan zien we hoe we volledig acceptabel zijn, vrij van elk gebrek, de bron van geluk. Hoe komen we tot deze kennis? Kunnen we het onbegrensde wel bereiken? En wat is de rol van de duizenden jaren oude traditie, waarin deze kennis ook vandaag de dag wordt onderwezen?

Dit artikel is verschenen in Tijdschrift voor Yoga, 4 | 2021.

Als mens zijn we onwetend geboren en ons in hoge mate zelfbewust. Dit is de ideale situatie om allerlei vergissingen over onszelf te maken. Dieren hebben dit probleem niet. Zij zijn in heel beperkte mate bewust van zichzelf, waardoor ze tevreden, zonder zelfoordeel en complexen door het leven gaan. Een koe gaat niet naar de schoonheidsspecialist om haar wimpers te laten verven, laat staan naar de plastisch chirurg voor een buikverkleining. Wij vormen daarentegen wel oordelen over onszelf, vergelijken onszelf met anderen en gaan worstelend en ontevreden door het leven.

Universele vergissingen

De Upanishads spreken over de vele universele vergissingen die de mens maakt, zoals: ik ben het lichaam, ik ben de geest en ik ben de zintuigen – en hun beperkingen zijn mijn beperkingen. Dat betekent: ik ben ziek als het lichaam ziek is, ik ben slechtziend als de ogen slecht zien, ik ben onzeker, blij of verdrietig als de geest onzekerheid, blijdschap of verdriet toont. Voortdurend voelen we ons ergens door beperkt en we denken dat we iets moeten doen om van die beperkingen af te komen. We streven onbewust allemaal naar vrijheid van beperking, onbegrensdheid, volheid, wat we ervaren in momenten van geluk.

De Upanishads geven aan: je kunt op twee manieren naar onbegrensdheid of geluk streven: op een onnadenkende manier of op een intelligente manier.

Kaṭha-upaniṣad 1.2.2:

śreyaśca preyaśca manuṣyam etaḥ 
tau samparītya vivinakti dhīraḥ
śreyo hi dhīro’bhi preyaso vṛṇīte
preyo mando yoga-kṣemād vṛṇīte

‘De mens komt in aanraking met zowel śreyas als preyas. Na beiden onderzocht te hebben, maakt een scherpzinnig mens onderscheid en verkiest śreyas boven preyas. Iemand die niet helder nadenkt, kiest voor preyas, omwille van het vergaren en beschermen van zijn bezit.’

De Katha-upanishad zegt dat er twee dingen zijn die de mens kan nastreven: śreyas of preyas. Preyas betekent ‘iets plezierigs’. Wat dat precies is, verschilt van mens tot mens en van moment tot moment. De ene keer is het een stukje chocolade of het oplossen van een sudoku, de andere keer een yogavakantie op een ver eiland. Alles wat ons een plezierige ervaring geeft valt onder preyas.

We zijn als mens voortdurend op zoek naar prettige ervaringen; het is onze favoriete bezigheid. Door allerlei activiteiten te ontplooien, kunnen we ons tijdelijk tevreden of zelfs intens gelukkig voelen. Voor even vergeten we onze beperkingen door op te gaan in het moment. Preyas biedt ons tijdelijk geluk en het middel is handeling. Het is de weg die we gaan vanuit onwetendheid en vergissing. 

Śreyas: totale vrijheid

Śreyas betekent ‘het hoogste goed’, dat wat goed is voor iedereen, in elke tijdsperiode en op elke plaats. Het is moksha, totale vrijheid. We kunnen het verkrijgen door kennis van de ware aard van ons zelf. Het zelf is vrij van elk gebrek, is vol en compleet. Dit is iets om te ontdekken. Het is een reeds bereikt doel. Preyas, iets plezierigs, bereiken we door iets te doen. Śreyas, totale vrijheid, is onze natuur. Daarom is het middel voor śreyas niet handeling, maar kennis. Als iets al bij je is, maar je denkt van niet, dan is kennis genoeg om het te verkrijgen.

Stel je zoekt je leesbril. Deze heb je even geleden op je hoofd geschoven. Je concludeert dat je je bril kwijt bent en zoekt er overal naar: in huis, in de schuur, op straat. Je bent de bezitter van de bril, maar je weet het niet. Kennis is nu genoeg om de bezitter van de bril te ‘worden’. Je moet weten dat hij op je hoofd zit.

Zo hoef je ook niets te doen om vrijheid te bereiken; het is je natuur. Je bent al vrij. Maar je moet het wel weten! Want de conclusie ‘ik ben een beperkt, sterfelijk wezen’ heeft dezelfde uitwerking op je als daadwerkelijk een beperkt wezen zijn. Zoals concluderen dat je je bril kwijt bent, hetzelfde effect op je heeft als daadwerkelijk je bril kwijt zijn. Dus śreyas en preyas verschillen in zowel het middel als het resultaat. Śreyas (totale vrijheid) bereik je door kennis. Preyas (iets plezierigs) bereik je door handeling.

Leestip: het boek Sleutel tot de Upanishads

Het doel achter alle doelen

Beide doelen zijn voor de mens beschikbaar, maar op een verwarrende manier. Ze zijn niet werkelijk twee verschillende doelen. We zoeken śreyas (vrijheid) in de vorm van preyas (iets plezierigs). Śreyas is het ultieme goede waar iedereen naar op zoek is, bewust of onbewust. Als we genot zoeken in eten, drank en vakanties, zoeken we in wezen naar vrijheid van verdriet. Als we naar zekerheid zoeken in geld, macht of groepsidentiteit, dan zoeken we vrijheid van onzekerheid. Op allerlei manieren zoeken we naar vrijheid van elk gevoel van gebrek, elk gevoel van onbehagen. Totale vrijheid is het ongeziene doel achter al onze doelen in het leven.

Het kiezen van śreyas (totale vrijheid) als doel in het leven vergt veel volwassenheid en denkvermogen. We worden onwetend geboren, zowel van de wereld als van onszelf. Niet wetende dat we zelf het geluk zijn dat we zoeken, worden we van nature aangetrokken tot preyas (plezierige dingen). De Upaniṣads sporen ons aan om onze ervaringen te analyseren, zodat we de beperkingen van preyas gaan inzien. Pas dan zullen we openstaan voor een volkomen andere benadering van het probleem.

Muṇḍaka-upaniṣad 1.2.12:

parīkṣya lokān karma-citān brāhmaṇaḥ nirvedam āyānnāstyakṛtaḥ kṛtena
tad vijñānārthaṁ sa gurum evābhigacchet samit-pāṇiḥ śrotriyaṁ brahma-niṣṭham

‘Door de ervaringen, die zijn verkregen door handelingen, te analyseren, moge een volwassen mens objectiviteit bereiken. Moksha (totale vrijheid), dat niet gecreëerd is, kan niet bereikt worden door een handeling. (Daarom) om brahman te kennen, zou hij met twijgen in de hand enkel een leraar moeten benaderen die goed onderlegd is in de geschriften en die standvastig is in de kennis van brahman.’

Handelingen geven beperkte resultaten

Door onze ervaringen te analyseren kunnen we zien dat alles wat we bereiken met onze handelingen beperkt is. Elk resultaat dat we verkrijgen door handelingen is onderhevig aan vier beperkingen.

De eerste beperking is tijd. Plezierige dingen (preyas) die we verkrijgen geven slechts tijdelijk voldoening, nooit permanent. Hoe lang kunnen we genieten van een mooi boek, een kop thee, of een fijne yogahouding? Elke plezierige ervaring is tijdelijk; elke ervaring komt en gaat.

De tweede beperking is pijn. Elke winst verkregen door inspanning brengt verlies met zich mee. De verkregen winst gaat gelijk op met de tijd en moeite die in de handeling is gaan zitten. Om een yogavakantie te kunnen betalen, hebben we het hele jaar hard moeten werken.

De derde beperking is dat we door handelingen nooit volledige voldoening verkrijgen. We willen altijd meer of we willen het anders. De vakantie was wel fijn, maar iets te kort en het weer zat tegen.

En tot slot: plezierige dingen (preyas) werken verslavend. Ze creëren afhankelijkheid. Een smartphone was eerst een luxe, maar nu kunnen we niet zonder. Zelfs spirituele ervaringen van stilte en vrede door yoga en meditatie kunnen verslavend zijn.

Objectiviteit ontwikkelen

Door onze ervaringen te analyseren en hun beperkingen in te zien, worden we geleidelijk objectief over wat we met handelingen kunnen bereiken: alleen beperkte, tijdelijke voldoening. De Muṇḍaka-upaniṣad zegt: moge een contemplatief mens door deze analyse objectiviteit bereiken. Objectiviteit wil zeggen dat we niet méér waarde leggen in geld, macht, spullen, relaties, etc. dan zij bezitten. Geld maakt niet gelukkig en datzelfde geldt voor al het andere dat we door handelingen kunnen verkrijgen. Preyas (iets plezierigs) kan hooguit tijdelijk wat voldoening geven.

De oplossing ligt niet in het bereiken van dingen die we nog niet bereikt hebben, zoals meer geld en plezier. De oplossing ligt in het bereiken van wat al bereikt is: onze eigen essentie, die vrij van elk gebrek is.

Iedereen vindt het heerlijk om te slapen, omdat er een onderbreking plaatsvindt van onze worsteling in het leven en onze verkeerde overtuigingen over onszelf. Zelfs de meest verdrietige persoon, is vrij van verdriet tijdens de slaap. De criticus in ons, de zelfhaat, jaloezie, pijn en schuld: het is allemaal verdwenen in diepe slaap. We laden ons op in dat waarvan de Upaniṣads zeggen dat het ons zelf is: onbegrensd bestaan-bewustzijn (brahman), vrij van elk gebrek. Maar daarvoor hoeven we niet te gaan slapen. De Upaniṣads geven ons de kennis over dit zelf dat altijd hier en nu vrij is. En zo bereiken we het reeds bereikte.

Het onbegrensde bereiken

Het onbegrensde (brahman) kan niet werkelijk bereikt worden. We kunnen alleen iets bereiken wat begrensd is, want bij elk bereiken, verkrijgen of ervaren is een ik betrokken, degene die bereikt, plus dat wat bereikt wordt. Een subject en een object die elkaar begrenzen. Brahman is onbegrensd in tijd, plaats en eigenschappen. Er is niets buiten brahman; geen enkele gedachte, geen enkele emotie, geen enkele ervaring. Dat wat onbegrensd is in tijd, plaats en eigenschappen moet er altijd zijn, het moet overal zijn en het moet alles zijn. Daarom is het bereiken van brahman, van mijzelf, enkel in de vorm van de vernietiging van onwetendheid.

In de Katha-upanishad onderwijst Yama (de Dood) de jonge Naciketas over brahman.

Hoe bereiken we ruimte? Ook enkel door ruimte te kennen: ruimte is overal en altijd aanwezig. We hoeven ruimte niet fysiek te bereiken. We hoeven niet ergens naartoe te gaan om ruimte te bereiken of ruimte nog te ervaren om het te bereiken. Zo ook kan brahman enkel bereikt worden door kennis.

Je bent al vrij, maar je weet het niet. Wanneer je dit begrijpt, krijgt je zoektocht richting. Je weet nu dat je kennis nodig hebt. Daarom zegt de Upanishad: ‘Ga naar een leraar die de geschriften kent en die jou de kennis van brahman kan onderwijzen.’

De onderwijstraditie heeft de sleutel

De Upanishads wijzen ons op de noodzaak van een traditionele leraar; een leraar die zelf onderwezen is door een leraar in de duizenden jaren oude onderwijstraditie. Tot op de dag van vandaag wordt deze traditie in leven gehouden door een lijn van leraren en leerlingen die teruggaat tot aan de rshi’s, de zieners van de Upaniṣad-mantra’s. In het onderwijs wordt gebruikgemaakt van de commentaren op de Upaniṣads van grote leraren zoals Adi Shankaracarya (800 n.Chr).

Een leraar in deze traditie heeft de kennis van brahman (het onbegrensde) samen met de onderwijsmethode ontvangen en heeft daarmee de sleutel van de mantra’s in handen. In het onderwijs tussen leraar en leerling komt de kennis tot leven en blijken de schijnbaar mystieke mantra’s glasheldere kennis te ontvouwen over de onbegrensde werkelijkheid; mijn eigen zelf.

Totale vrijheid

De Upanishads hebben maar één doel: ons laten zien dat we zelf de onbegrensdheid, de volheid zijn die we zoeken. Deze kennis maakt een einde aan al het geworstel in het leven naar meer geluksmomenten. Als we eenmaal helder weten dat we zelf de bron zijn van geluk, dan hoeven we niet meer op zoek naar geluk in de buitenwereld. Dit is de totale vrijheid (śreyas) waar de Upanishads over spreken: vrijheid van onwetendheid en vergissing en daarmee vrijheid van de voortdurende zoektocht naar geluk. Wat een verlichting!

Geplaatst op 1 reactie

Samsara: de worsteling naar vrijheid

Wat is samsara? Op deze vraag kun je vele antwoorden geven: de cirkelgang van leven en dood is samsara, de verdeling in subject en object is samsara, of ‘goede tijden, slechte tijden’ is samsara. In onderstaande tekst gebruikt de zeer gerespecteerde Vedanta-leraar Swami Dayananda de definitie: samsara is de worsteling in het leven om vrij te worden van gebondenheid. We willen vrij worden van alles wat ons bindt, alles wat we niet willen in het leven, zoals verdriet, onzekerheid, pijn, schuld, ziekte en ouderdom. Volgens Vedanta is dit een zinloze worsteling en het herkennen van deze zinloosheid is de eerste stap naar vrijheid.

Dit is een fragment uit Psychologie in Vedanta, een interview met Swami Dayananda.

Wat wordt er in Vedanta bedoeld met gebondenheid of zelfonwetendheid?
Als je ergens niet van houdt, maar er niet vanaf kunt komen, dan wordt dat een gebondenheid voor je. Het is die behoefte om ergens vanaf te komen en dat niet voor elkaar krijgen. Ik wil ontsnappen uit deze worsteling om gelukkig te worden, maar ik kan mezelf niet losmaken uit die worsteling. Ik wil vrij zijn van onzekerheid, maar ik tref mezelf aan in weerloze onzekerheid. Dat is gebondenheid. Onzeker zijn is gebondenheid. Gebonden zijn aan tijd is gebondenheid. Gebonden zijn aan diverse beperkingen is gebondenheid. Wie is degene die deze gebondenheid ervaart? Dit is hoe Vedanta dit insteekt. Het fysieke lichaam voelt geen gebondenheid. Noch heeft de geest er last van. De geest is simpelweg een instrument, kāraṇa.

Samsara: een leven van ‘worden’

De persoon of het ego voelt de gebondenheid. Wie die persoon ook is, als er ergens een ‘ik’-gevoel is, dan is er ook een gevoel van gebondenheid. Dat ik anders wil zijn dan wat ik ben, is gebondenheid. In Vedanta zeggen we dat een leven van ‘worden’ een leven van gebondenheid is. In één woord noemen we het samsāra. ‘Ik ben een samsārī’, wil zeggen: zoals ik nu ben, kan ik mezelf niet accepteren. Dat is samsāra. Een samsārī is degene die samsāra heeft. Dit is degene die een samsārī lijkt te worden, want – hij of zij wil iets ‘worden’.

Ik kan niet anders dan worstelen om iets te worden, omdat ik mezelf niet kan accepteren zoals ik nu ben. Ik worstel om die persoon te worden waarin ik vrij kan zijn, waarin ik totale, volledige acceptatie vind. Stel dat ik zo’n persoon word op het gebied van welvaart, gezondheid of een andere verworvenheid. Dan zal ik daarna opnieuw iets willen worden. Zo blijf ik altijd in het proces van ‘worden’. Dat is samsara.

Deze onophoudelijke poging om iets te worden toont aan dat het onmogelijk is om vrij te worden. Je ‘wordt’ niet vrij, want het feit dat je iets wilt worden laat zien dat je niet vrij bent. De poging om vrij te worden is volgens Vedanta een ontkenning van vrijheid, want het verraadt een niet-acceptatie van jezelf. Dit zouden we de oorspronkelijke zonde of het oorspronkelijke probleem kunnen noemen. Het continu iets willen worden of iemand anders moeten zijn, is het oorspronkelijke probleem. En in die ‘iemand anders’, hoop ik mezelf te zien als een vrij persoon, vrij van behoeften, die niets meer hoeft te worden.

Stel dat je veertig jaar lang een ‘leven van worden’ hebt nagestreefd. De overige veertig of vijftig jaar die er nog over zijn zullen niet anders zijn. De bewustwording hiervan is wat we ook wel de midlifecrisis noemen.

Ik wil vrij zijn van gebrek

Vrijheid van deze continue poging om te worden; vrijheid van het worden zelf, wordt mokṣa genoemd. Uiteindelijk ontdek je dat je geen vrijheid van worden kan bereiken door te worden. Hoe kan ik vrij worden van gebrek als ik – voor zover ik kan zien – gebrekkig ben? Al mijn eigenschappen zijn beperkt. Als ik naar mezelf kijk, een individueel ego, is dat als een compartiment. Het is een exponent van een hele hoop dingen. Het ego zelf bestaat niet.

Boekje Psychologie in Vedanta
Psychologie in Vedanta

Als je vanuit een bepaald standpunt naar jezelf kijkt, dan word je behoeftig. Vanuit het standpunt van het fysieke lichaam ben ik gebrekkig als het gaat om gezondheid, om kracht of lengte. Als het gaat om alomtegenwoordigheid, tijd of sterfelijkheid (ouderdom en dood) ben ik ook behoeftig.

Ook op het gebied van de geest, als ik op emotioneel niveau naar mezelf kijk, ben ik behoeftig; ik kan niet altijd een opgewekte geest afdwingen. Mijn kennis schiet altijd tekort en mijn geheugen laat ook te wensen over. Wat ik wil herinneren komt niet op. Pas wanneer de situatie voorbij is en het niet meer op hoeft te komen, of wanneer de persoon al weg is en ik zijn naam niet meer hoef te herinneren, dan komt de herinnering terug; dus ik ben behoeftig. En het vermogen om dingen op te slaan is ook gebrekkig. Alles schiet tekort. Bepaalde herinneringen die ik niet wil, blijven maar opkomen. Dus er zijn ook dingen waar ik vanaf wil; ik ben behoeftig als het gaat om het weg willen hebben van dingen.

Behoeftig zijn is niet natuurlijk

Het lijkt erop dat ik niet goed genoeg ben, op welke manier ik ook naar mezelf kijk. Vanuit mijn eigen, onvolkomen gezichtspunt, zie ik mezelf als behoeftig. Ik wou dat ik bepaalde dingen niet gedaan had, omdat ik me schuldig voel over wat ik gedaan heb. Misschien heb ik iemand gekwetst. Ook wou ik dat ik bepaalde dingen wel gedaan had, die ik nagelaten heb, die de situatie beter hadden kunnen maken. Hier spreekt Vedanta over. Kim aham sādhu nākaravam kim aham pāpam akaravam iti. ‘Waarom heb ik niet het juiste gedaan? Waarom heb ik het verkeerde gedaan?’ Iedereen kent dit. Er is schuld. Ook zijn er zo veel kwetsingen. Waarom hebben anderen niet het goede gedaan? Waarom heeft die persoon mij dit aangedaan? Waarom heeft deze persoon dit niet voor mij gedaan? Dus ben ik ook behoeftig als het gaat om pijn en schuld; ik wou dat ik geen pijn had, ik wou dat ik geen schuld had. Dus dit anders willen zijn op alle gebieden is wat het ego is.

Als ik naar mezelf kijk als dochter/zoon, moeder/vader, ook dan heb ik wensen. Ik zou graag zien dat mijn moeder een beetje anders was, dat mijn vader een beetje anders was. Wat betreft geld en relaties heb ik ook behoeften, voortdurende behoeften. Maar deze behoeftige persoon houdt niet van behoeftig zijn. Het is niet natuurlijk. Waarom niet? Omdat ik niet in staat ben mijzelf volledig te accepteren terwijl ik een gevoel van gebrek heb. Het is onmogelijk.

In het feit dat ik een behoeftig persoon ben, ligt een weigering om mezelf te accepteren besloten. Daarom heb ik het gevoel dat ik deze situatie moet verbeteren door allerlei dingen te gaan verbeteren. Ik moet mijn moeder verbeteren. Ik moet mijn vader verbeteren. Ik moet de wereld verbeteren. Hoe? Dit is waar we mee bezig zijn. We proberen de wereld te verbeteren, landen te verbeteren, mensen te verbeteren. Zijn we hier toe in staat? Zonder twijfel moeten er bepaalde dingen gebeuren, maar niets lijkt stand te houden. Een inspanning leidt tot een volgende situatie, waarbij weer iets anders verbetering nodig heeft, enzovoort.

De zinloze worsteling

Het is dus een continu proces, waar geen einde aan komt. Als individu zit ik in een situatie die ik niet kan winnen. Inspanning leveren is noodzakelijk, maar als het een worsteling zonder einde is, is het de moeite niet waard. Als ik zeker weet dat de worsteling eindeloos is, waarom zou ik me dan inspannen? Maar kan ik deze strijd opgeven? Nee, want ik kan mezelf niet accepteren, dus ik kan niet anders dan worstelen en tegelijkertijd begin ik de vergeefsheid van het worstelen in te zien.

Dus men leeft enkel voort, in plaats van het leven ten volle te leven. Als je enkel voortleeft, is het een soort half leven in de zin dat mensen emotioneel verdoofd raken. Waarom? Omdat de menselijke vrijheid om zich uit te drukken, de vrijheid om te groeien, de vrijheid om je eigen volheid te manifesteren, wordt geblokkeerd. Er is een soort afstomping (iets wat verborgen is, onbekend) en dus een ongevoeligheid naar de situaties.

Dus de (menselijke) worsteling is zinloos. Dit is de gebondenheid. Vervolgens is er hoop, zijn er de incidentele geluksmomenten, zijn er de paperback-beloften. De paperbacks die veel gelezen worden, spreken over het menselijk potentieel en dergelijke. Deze zijn geschreven door selfmade mensen die je een of andere hoop bieden. Daarna ontdek je de new-age-beloften. Yoga, alfalfa en zo veel andere dingen, die allemaal iets anders beloven. We willen ons leven over een andere boeg gooien. Dus richten we ons op zelfhulpgroepen, allerlei alternatieve zaken, et cetera.

Vedanta ziet dat de worsteling betekenis heeft. Wat is de betekenis? De betekenis is dat je moet ontdekken dat de worsteling zinloos is. Dat is de betekenis van de worsteling.

De oplossing ligt in zelfkennis

Kijk nu eens naar het alternatief dat je geboden wordt. Ofwel je worstelt, wat zinloos is, of je lost het probleem op zonder te worstelen. Als je het probleem kunt oplossen zonder worsteling, dan moet het probleem gebaseerd zijn op onwetendheid, zelfonwetendheid.

Daarom moet je onderzoeken en begrijpen wat het zelf is. Misschien is het zelf niet degene die je denkt te zijn. Het zelf dat je kent is slechts een samengesteld geheel. Bij het zien is het de ziener, bij het horen is het de hoorder. Leer het zelf zien zonder dit alles. Is er een zelf zonder dat het een ziener, hoorder, zoon of dochter is? Er moet een basiszelf zijn. Misschien is dat het zelf dat je tegenkomt als je gelukkig bent. Anders zou je, ondanks al het geworstel, niet eens voor een moment gelukkig zijn.

Het feit dat ik af en toe gelukkig ben, bewijst dat ik niet hoef te worstelen om gelukkig te zijn. Misschien is het zelf dat aanwezig is in een moment van geluk wel de waarheid van het zelf, het zelf dat ik ervaren heb, maar niet begrijp. Dus misschien is er voor mij een cognitieve oplossing mogelijk, een cognitief proces waarbij ik ga herkennen wat ik ben.

Er is geen werkelijk probleem

Vedanta biedt een oplossing voor het probleem door te stellen dat er geen absoluut werkelijk probleem is. Op het gebied van relaties, of op relatief niveau, lossen we problemen op die voortkomen uit onvolwassenheid. Maar men neemt aan dat het zelf wezenlijk beperkt wordt en probeert dit probleem vervolgens op te lossen. Die aanname is verkeerd. Als de aanname verkeerd is, dan is het nodig om anders te gaan denken en opnieuw naar jezelf te kijken. Je moet onderzoeken wat jouw ware essentie is. Is het mogelijk dat ik altijd een veranderend zelf ben, of kan mijn zelf op ieder moment onveranderlijk zijn?

Daarom is de ‘wie ben ik’-vraag van zeer grote betekenis. Hoe ga ik opnieuw naar mezelf kijken? Wat is het middel om naar mezelf te kijken? In dit proces vormt het gehele Vedanta-onderwijs een kennisinstrument. Volgens de visie van Vedanta ben jij het geheel. Daarmee heb je het grote plaatje; de visie van een vrij, stabiel en onveranderlijk zelf. Dat ik het geheel ben, is de oplossing. Als ik het probleem ben, dan is het probleem dat ik verward ben over mijzelf.

Als ik me gespleten voel in allerlei delen, dan moet het herkennen van het feit ‘ik ben het geheel’ zeker de oplossing zijn. Alle stukjes dienen op hun plaats te vallen, door het herkennen van één homogeen geheel. Als ik mezelf niet kan accepteren, terwijl het zelf van nature acceptabel is, dan moet ik gaan ontdekken dat ik acceptabel ben voor mezelf. Het zelf dat niets minder is dan het geheel is aanvaardbaar, omdat het niet beter kan worden dan het is.’

Swami Dayananda Saraswati (1930-2015) was een vooraanstaand Advaita Vedanta-leraar in de lijn van Adi Shankara. Vol compassie onderwees hij ruim vijftig jaar Vedanta in zijn studiecentra in India en de VS, en in openbare lezingen over de hele wereld. Elf boeken van Swami Dayananda zijn vertaald naar het Nederlands.

Lees meer in het boekje Psychologie in Vedanta.

Geplaatst op 1 reactie

Zelfacceptatie door Advaita Vedanta

Wat is het doel van Advaita Vedanta? Wat willen de Upanishads en de Bhagavad Gita en al die andere prachtige Vedische geschriften ons vertellen? Meestal zeggen we: het doel is mokṣa, bevrijding. Bevrijding van het gevoel van gebrek, bevrijding van ontevredenheid, onzekerheid en sterfelijkheid. Een andere manier om hiernaar te kijken is: Vedanta helpt ons onszelf volledig te accepteren. En in dit proces ontdekken we onze vrijheid.

Uit De essentie van de Bhagavad Gita van Swami Dayananda:

‘Dit is het fundamentele, menselijke probleem. Ik verlang naar het gevoel thuis te zijn en in vrede te zijn met mezelf. Nergens vind ik die vrede, omdat ik me bewust ben van mezelf als een gebrekkig wezen en ik kan me niet thuis voelen bij gebrek. Omdat ik niet weet hoe ik het probleem moet oplossen, ontloop ik het. Soms luister ik naar muziek om aan mijn verdriet te ontsnappen. Ik kijk een film om de realiteit van mijn geest te ontvluchten, in de hoop dat het me opvrolijkt. Niemand heeft ooit een probleem opgelost door het te ontwijken.’

Zoals ik mezelf nu ken, als een sterfelijk lichaam en een wispelturige geest, kan ik mezelf niet accepteren. Ik wil voortdurend anders zijn: zekerder, gelukkiger, mooier, sterker, gezonder. Advaita Vedanta laat ons zien dat dit beeld van onszelf als een sterfelijk wezen niet klopt. En dat we onszelf onterecht veroordelen.

Labelen en veroordelen

Als we anderen beoordelen op slechts één aspect van wie ze zijn, vinden we dat veroordelend en respectloos. Het schaadt de persoon. Denk aan veroordeling op basis van huidskleur, status of opleiding. Stel dat iemand zich ongepast gedraagt in een situatie en we noemen die persoon meteen ‘een idioot’. Of een blonde vrouw zegt iets wat niet klopt en wordt uitgemaakt voor ‘dom blondje’. Labels zijn respectloos en subjectief. Dat is denk ik niet moeilijk in te zien. Maar ditzelfde principe geldt ook op een veel grotere schaal.

Een ander veroordelen op zijn gedrag of uiterlijk vinden we niet oké. Dan zeggen we: ‘Kijk naar de hele persoon.’ Door Vedanta ontdekken we dat ‘de hele persoon’ een stuk meer is dan het lichaam, de zintuigen, de persoonlijkheid, het geheugen, intelligentie, etc. Ieder individu is zoveel meer. We missen de absolute werkelijkheid van elk wezen.

Drie graden van werkelijkheid

In het onderwijs van Advaita Vedanta maken we gebruik van een model dat drie graden van werkelijkheid onderscheidt:

1. Vyāvahārika-satyam: de objectieve of empirische werkelijkheid.

Dit is hoe iedereen zichzelf kent: als een persoon met een lichaam, geest en zintuigen en een wereld die wordt waargenomen. Dit is de objectieve werkelijkheid. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Mijn lichaam heeft een bepaalde leeftijd, lengte en gewicht’, etc.

2. Prātibhāsika-satyam: de subjectieve werkelijkheid.

Onze dromen en projecties creëren een subjectieve werkelijkheid. Eén die wij alleen zien. Vaak zien we onszelf (en de wereld) niet zoals het is, maar kijken we door een bril van voorkeuren, aversies en complexen. ‘Ik ben lelijk, te dik, te dun, ik ben saai, raar, beschadigd, waardeloos’, etc. Op dit niveau kunnen we groeien door het herkennen en begrijpen van onze subjectiviteit. Dan komen we terug bij de objectieve werkelijkheid, bij de feiten van het leven. De groei ligt in het verminderen van onze subjectiviteit, zodat zelfacceptatie dichterbij komt. Zie ook het artikel over emotionele volwassenheid.

3. Pāramārthika-satyam: de absolute werkelijkheid.

Dit is onze essentie, die vrij is, onbegrensd en onaangetast. Vedanta toont ons deze werkelijkheid in een spiegel van woorden, waardoor duidelijk wordt: ‘Ik ben alles wat ik wens te zijn. Aan mij kan niets verbeterd worden. Ik ben onbegrensd bewustzijn dat het bestaan is van alles.’ In de heldere kennis van onszelf als onbegrensd en de bron van geluk, vinden we volledige zelfacceptatie.

Relatief en absoluut werkelijk

De subjectieve en objectieve werkelijkheid zijn relatief werkelijk (mithyā). Ze zijn voor hun bestaan afhankelijk van de absolute werkelijkheid, dat het bestaan van alles is. Een boom is, een hond is, hij is, zij is, ik is, de lucht, de aarde is: de ‘is’ in alles is het bestaan dat onveranderlijk en onbegrensd is. Deze absolute werkelijkheid is de basis van de andere twee graden van werkelijkheid en is er tegelijkertijd vrij van. Dit onveranderlijke, onbegrensde bestaan is de werkelijkheid van het individu. Dit maakt mij het meest significante en meest waardevolle in het leven.

Kennis van het geheel

Vedanta zegt: als je jezelf ziet vanuit enkel de subjectieve werkelijkheid of de objectieve werkelijkheid, dan doe je jezelf een groot onrecht aan. Leer jezelf kennen op alle niveaus en kijk dan nog eens of je acceptabel bent.

De Upanishads doen geen belofte dat je ooit acceptabel zult worden. De visie is: je bent al volledig acceptabel. Je hoeft niets te worden, want je bent alles wat je wenst te zijn. Een vurig verlangen om het onbegrensde zelf te ontdekken en een leraar die dit onderwijs helder kan ontvouwen, dat is wat je nodig hebt.

‘Om brahman (de onbegrensde werkelijkheid) te kennen, zou hij met twijgen in de hand enkel een leraar moeten benaderen die goed onderlegd is in de geschriften en die standvastig is in de kennis van brahman.’
– Muṇḍaka-upaniṣad 1.2.12

De visie van een wijze

Een wijs mens ziet zichzelf als volledig acceptabel; er is geen deel dat de wijze van zichzelf afwijst. Ondanks de beperkingen van het lichaam, de zintuigen en de geest, is de wijze compleet voldaan in zichzelf.

‘Iemand met standvastige wijsheid is tevreden met zichzelf, in zichzelf, en geeft alle verlangens die in de geest opkomen op.’
– Bhagavad Gita 2.55

Degene die zichzelf kent op alle drie de niveaus heeft niets nodig om zekerder of gelukkiger te worden. Bindende verlangens – zo moet het gebeuren of dat mag absoluut niet gebeuren – geeft de wijze als vanzelf op. Zijn of haar hart is zo ruim dat het alle mensen en omstandigheden kan bergen, omdat er begrip is van de complexiteit van het leven en de intelligente orde die alles doordringt (Īśvara). En tegelijkertijd is er heldere kennis van de absolute vrijheid en onvergankelijkheid van het eigen zelf. De wijze ziet de complete persoon.

Wees een vriend voor jezelf

We kunnen onszelf alleen accepteren als we onszelf ontdekken als een vrij, compleet wezen. Dit is het doel van Vedanta. Dit proces begint met jezelf niet langer veroordelen. Maak geen oordeel over jezelf op basis van je lichaam, zintuigen of geest. Wees je eigen vriend; iemand die jou als geheel ziet en bewondert.  

‘Verhef uzelf met behulp van uzelf, verlaag uzelf niet. Want alleen het zelf is uw vriend, en alleen het zelf is uw vijand.’
Bhagavad Gita 6.5

Het proces naar heldere zelfkennis kenmerkt zich door begrip, compassie en groothartigheid. Wees de vriend voor jezelf die je nodig hebt om jezelf te verheffen, want je hebt het recht om je eigen vrijheid toe te eigenen en volledige zelfacceptatie te vinden.